ECLI:NL:RBDHA:2014:15956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
AWB 14/27474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.M.J.H. Muijlaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsbeperking van een gezin van vreemdelingen in het kader van medische zorg en openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en een gezin van vreemdelingen. De Staatssecretaris had op 3 december 2014 een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan de eiser, zijn echtgenote en hun minderjarig kind, op basis van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze maatregel verplichtte het gezin om te verblijven in de gemeente Den Helder, met als doel hen onderdak te bieden en medische behandelingen te waarborgen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat deze alleen kan worden opgelegd indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert. De rechtbank stelde vast dat de belangenafweging die door de Staatssecretaris was gemaakt niet voldeed aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Eiser had eerder al een vergelijkbare maatregel opgelegd gekregen, die door de rechtbank was vernietigd wegens een gebrekkige belangenafweging. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiser niet was veranderd en dat de maatregel niet in verhouding stond tot het doel dat ermee werd nagestreefd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg de Staatssecretaris op de maatregel met onmiddellijke ingang te beëindigen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/27474

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2014 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1988], van gestelde Armeense nationaliteit, eiser, mede ten behoeve van:
[eiseres], geboren op [1988], en
[minderjarige], geboren op [2011]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2014 heeft verweerder met toepassing van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aan eiser, zijn echtgenote en hun minderjarig kind de verplichting opgelegd met ingang van 4 december 2014 te verblijven in de gemeente Den Helder.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2014. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw kan door verweerder overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d en e.
2. Ingevolge artikel 5.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan de maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw, bestaan uit:
a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of
b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
3. Volgens verweerders beleid, verwoord in paragraaf A5/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) voor zover hier van belang kan de maatregel in beginsel in ieder geval worden opgelegd aan de vreemdeling van wie de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen en ook aan de vreemdeling die een vertrekplicht heeft en die voorafgaande aan de maatregel in de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) of gemeentelijke (nood)opvang heeft verbleven. Aan een gezin met minderjarige kinderen wordt gedurende (een deel van de periode) waarin het vertrek wordt voorbereid een maatregel op grond van artikel 56 van de Vw opgelegd als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan: er is sprake van gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid – ook als op grond daarvan tot vrijheidsontneming zou kunnen worden overgegaan, het vertrek van het gezin kan niet binnen veertien dagen worden gerealiseerd, het gezin heeft voorafgaande aan de maatregel in de opvang verbleven of het gezin is in de illegaliteit aangetroffen. Bij gezinnen met minderjarige kinderen wordt om het vertrek voor te bereiden zo veel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in de vrijheidsbeperkende locatie of een gezinslocatie.
Tot 1 april 2013 was het beleid over de vrijheidsbeperkende maatregel opgenomen in A6/4.3 van de Vc. Gelet op de toelichting bij het besluit van verweerder van 19 december 2012, nummer WBV 2012/25, houdende wijziging van de Vc (Stcrt 2012, 26099), is het beleid op dit punt per 1 april 2013 niet inhoudelijk gewijzigd. Hieruit leidt de rechtbank af dat de maatregel alleen in uitzonderingsgevallen in het kader van de openbare orde of nationale veiligheid wordt opgelegd, waarbij de beginselen van proportionaliteit (de verhouding van het middel tot de te dienen doelen) en subsidiariteit (kan een lichter middel worden toegepast) in acht moeten worden genomen. Dit heeft verweerder ook niet bestreden.
4. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Aan eiser is reeds eerder dit jaar een maatregel op grond van artikel 56 van de Vw opgelegd. De rechtbank heeft het beroep tegen deze maatregel gegrond verklaard, omdat er geen deugdelijke belangenafweging had plaatsgevonden. De situatie nu is niet veranderd, waardoor verweerder de uitspraak van de rechtbank ondermijnt. Nog steeds heeft eiser psychische klachten waarvoor hij bij het Riagg in Amersfoort wordt behandeld. Ook is het nog steeds voor eisers dochter belangrijk dat zij contact met haar voogd kan hebben. Deze belangen zijn wederom reden om te oordelen dat de maatregel niet in verhouding staat tot het daarmee te dienen doel.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat maatregel rechtmatig is. In de maatregel is een belangenafweging opgenomen en ook zijn de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet betwist. Bovendien is er op dit moment geen alternatief om eiser opvang te bieden. Hij heeft geen recht meer op opvang in een asielzoekerscentrum en de gezinslocatie Den Helder is de enige plek waar eiser momenteel terecht kan. Eiser heeft er geen belang bij dat de maatregel wordt opgeheven, omdat hij dan geen opvang meer zou hebben. Bovendien heeft eiser hierdoor nog toegang tot medische zorg.
6. De rechtbank overweegt, zoals ook in rechtsoverweging 3 van deze uitspraak is overwogen, dat volgens verweerders beleid de vrijheidsbeperkende maatregel alleen in uitzonderingsgevallen in het kader van de openbare orde of nationale veiligheid wordt opgelegd, waarbij de beginselen van proportionaliteit (de verhouding van het middel tot de te dienen doelen) en subsidiariteit (kan een lichter middel worden toegepast) in acht moeten worden genomen. Verweerder heeft aan de maatregel de volgende gronden ten grondslag gelegd:
- betrokkene heeft niet voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten;
- betrokkene heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, noch beschikt hij over voldoende middelen van bestaan, waardoor het gevaar bestaat dat betrokkene zich aan de uitzetting zal onttrekken;
- betrokkene heeft tijdens de vertrekgesprekken met de DT&V verklaard niet terug te willen keren naar Armenië.
De rechtbank stelt vast dat deze gronden doorgaans de maatregel kunnen dragen, maar dat verweerder een belangenafweging moet maken waaruit blijkt dat ook in dit specifieke geval deze gronden de maatregel kunnen dragen en waaruit blijkt dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn gerespecteerd. Daarbij moeten de hiervoor onder overweging 4 genoemde belangen van eiser nadrukkelijk worden betrokken.
In de motivering van de maatregel heeft verweerder het volgende opgenomen: Betrokkene en zijn gezin hebben geen recht meer op Rva-voorzieningen (waarbij "Rva" staat voor de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005) van het COa en moesten het asielzoekerscentrum Leersum verlaten. Hierdoor dreigde een humanitaire noodsituatie te ontstaan mede door het feit dat de medische behandelingen van één of meer leden van het gezin dreigde te stagneren. Hierdoor is aan het gezin onderdak geboden op grond van het Ferreira-arrest in de gezinslocatie Den Helder zodat de medische behandelingen gewaarborgd zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee niet een belangenafweging gegeven zoals hiervoor bedoeld. De afweging heeft geen betrekking op het doel van de maatregel (de openbare orde) en evenmin op de gronden (onttrekking aan het toezicht). Uit de toelichting leidt de rechtbank daarentegen af dat de maatregel is opgelegd om er voor te zorgen dat aan het gezin onderdak wordt geboden zodat medische behandelingen gewaarborgd worden. Nu op grond van artikel 56, eerste lid, van de Vw verweerder de vrijheidsbeperkende maatregel alleen kan opleggen indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid dat vordert, is duidelijk dat dit geen zelfstandige reden kan zijn om eiser en zijn gezin in hun vrijheid te beperken. De rechtbank merkt daarbij nog op dat deze maatregel kennelijk ook niet nodig is om het beoogde doel te bereiken. Eiser heeft met zijn gezin immers de afgelopen weken in de gezinslocatie Den Helder verbleven, zonder dat er sprake was van een vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en draagt verweerder met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op de maatregel met onmiddellijke ingang te beëindigen. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
7. Gelet op het voorgaande en artikel 94, vierde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel vanaf 3 december 2014 onrechtmatig is.
8. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard. De rechtbank beveelt de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van 23 december 2014.
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 974,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 487,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 23 december 2014;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M.J.H. Muijlaert, rechter, in aanwezigheid van mr. A. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te
ondertekenen
griffier rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.