In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2014 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de omgevingsvergunning voor de bouw van een Islamitisch centrum (moskee) met parkeergarage in Leiden. De vergunninghouder, [A], had op 22 november 2013 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van Leiden was verleend. Eisers, bestaande uit [X1], [X2], [X3], [X4], [X5], en [X6], hebben tegen het besluit van 8 juli 2014 beroep ingesteld, omdat zij zich niet konden verenigen met de verleende vergunning. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en dat het bestemmingsplan de bouw van de moskee toestaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een aanvraag heeft ingediend die voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan, ondanks dat de bouwhoogte van de moskee de maximale hoogte overschrijdt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunninghouder de benodigde toestemming heeft verkregen en dat de belangen van de eisers niet in onevenredige mate worden geschaad. De rechtbank heeft ook de beroepsgronden van eisers over de parkeerbehoefte en verkeersintensiteit verworpen, omdat deze niet relevant waren voor de beoordeling van de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de omgevingsvergunning terecht is verleend en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.