ECLI:NL:RBDHA:2014:1570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2014
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_4322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de ontvankelijkheid van eisers in het kader van een omgevingsvergunning voor de aanleg van een rotonde in Hillegom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 februari 2014, wordt de ontvankelijkheid van eisers in hun beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor de aanleg van een rotonde in Hillegom beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat eiser sub 2, die zich beroept op de bescherming van een Natura 2000-gebied, niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat het gebied geen deel uitmaakt van zijn directe leefomgeving. De rechtbank stelt vast dat de woningen van eisers sub 1 op een afstand van 85 tot 115 meter van het project liggen en dat zij geen zicht hebben op de rotonde. Hierdoor is er geen sprake van een voldoende objectief bepaalbaar eigen belang dat hen onderscheidt van anderen.

De rechtbank behandelt vervolgens de inhoudelijke gronden van eiser sub 2, die onder andere betoogt dat er geen voortoets heeft plaatsgevonden voor de Natura 2000-gebieden en dat de verkeersgegevens onjuist zijn. De rechtbank wijst deze gronden af, onder verwijzing naar de relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie. De rechtbank concludeert dat de verleende omgevingsvergunning in overeenstemming is met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de belangen van eiser sub 2 niet in voldoende mate worden geraakt door het project.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eisers sub 1 niet-ontvankelijk en het beroep van eiser sub 2 ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor eisers om een direct en persoonlijk belang aan te tonen bij hun beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 13/4322 en 13/4480

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 februari 2014 in de zaken tussen

[A], [B], [C] en [D], allen te [plaats], eisers sub 1,
[eiser sub 2], te [plaats], eiser sub 2,
(gemachtigde: mr. R. Brouwer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hillegom, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F.A. Dankbaar).

Procesverloop

Op 3 augustus 2012 heeft de gemeente Hillegom een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het project “het aanleggen van een rotonde met keermuur en riolering” op de kruising Leidsestraat, Van den Endelaan en Hoofdstraat te Hillegom.
Verweerder heeft de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in §3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgd.
Het ontwerpbesluit alsmede de aanvraag en de bijbehorende bescheiden hebben vanaf 6 december 2012 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Eisers sub 1 en 2 hebben een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 16 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Eisers sub 1 en 2 hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, geregistreerd onder zaaknummer 13/4322 respectievelijk zaaknummer 13/4480.
Eiser sub 2 heeft de gronden nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2013. Eisers [A] en [C] zijn in persoon verschenen. Namens eiser sub 2 is verschenen gemachtigde Brouwer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door, [E], [F] en [G].

Overwegingen

1.
Het project voorziet in het aanleggen van een rotonde met keermuur en riolering op de kruising Leidsestraat, Van den Endelaan en Hoofdstraat te Hillegom. Dit project maakt deel uit van de herinrichting van de N208 binnen de gemeente Hillegom. De rotonde voorziet in een strikte scheiding van het fiets- en autoverkeer. Rondom de rotonde zijn vrijliggende fietspaden opgenomen, waarbij het fietsverkeer met voorrang de rijbanen zal kunnen passeren. Aan de zijde van de Margarethaflat is de realisatie van een keermuur voorzien ter overbrugging van het hoogteverschil in het terrein tussen de rotonde en de tuin aan de voorzijde van dat gebouw.
De verleende omgevingsvergunning behelst toestemmingen voor de volgende activiteiten:
1.
het bouwen dat betrekking heeft op de keermuur;
2.
het aanleggen betreffende de wegwerkzaamheden ten behoeve van het aanleggen
van de rotonde met keermuur en werkzaamheden ten behoeve van de riolering;
3.
het gebruiken van grond in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan,
hetgeen een kleine strook betreft van de aan te leggen rotonde.
De vergunning is verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, en met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo, alsmede op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b en artikel 2.11, tweede lid, van de Wabo (rotonde en riolering) en op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en artikel 2.10 van de Wabo (keermuur).
Ontvankelijkheid
2.1.
Onder belanghebbende wordt in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.
De wetgever heeft deze eis gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang, als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een voldoende objectief bepaalbaar eigen, persoonlijk belang dat een betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.3.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 27 april 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ2614) moet de vraag of iemand belanghebbende is worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling van het project, in dit geval zijnde de rotonde.
2.4.
Vast staat dat de percelen van eisers niet grenzen aan het perceel waarop het project is voorzien. De afstand van de woningen van eisers varieert blijkens gedingstuk B12 van tenminste 85 tot 115 meter. Eisers sub 1 zullen vanwege tussenliggende bebouwing en aanwezige vegetatie geen zicht hebben op het project. Alleen vanuit de woning van eiser sub 2 is de rotonde - en dan met name de keermuur - zichtbaar. Eiser sub 2 moet dan ook op basis van het zichtcriterium als belanghebbende worden aangemerkt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat ten gevolge van de aanleg van de rotonde het aantal (zware) verkeersbewegingen ter plaatse van de percelen van eisers sub 1 zal toenemen. Op zich verandert de verkeersintensiteit op de Van den Endelaan ten gevolge van de aanleg van de rotonde niet. Mogelijk dat de verkeersintensiteit door de reconstructie van de N208 in zijn totaliteit zal toenemen, maar die toename kan niet specifiek aan deze rotonde worden toegeschreven. Het is dan ook niet aannemelijk dat ten gevolge van de aanleg van de rotonde de geluidbelasting op de gevels van de woningen van eisers sub 1 significant zal toenemen. Voorts valt niet te verwachten dat door de rotonde de doorstroming van het verkeer ten opzichte van de huidige situatie met verkeerslichten significant zal wijzigen, waardoor zich bijvoorbeeld ter hoogte van de woningen van eisers sub 1 opstoppingen zullen kunnen voordoen. Een aanmerkelijke verslechtering van de luchtkwaliteit ter hoogte van de woningen van eisers sub 1 valt dan ook evenmin te verwachten.
2.5.
Gelet hierop heeft het project naar het oordeel van de rechtbank niet een dusdanige ruimtelijke uitstraling dat eisers sub 1 om die reden als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Hieruit volgt dat het beroep van eisers sub 1 niet-ontvankelijk is.
Inhoudelijke beoordeling
3.1.
Ter zitting heeft gemachtigde van eiser sub 2 verklaard de beroepsgrond over de verklaring van geen bedenkingen niet te handhaven.
3.2.
Het positieve advies van de milieudienst West-Holland verwerpt eiser sub 2 op de grond dat dit geen onafhankelijk orgaan is.
3.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Omgevingsdienst West-Holland (hierna: de Omgevingsdienst) niet optreedt als adviseur, maar feitelijk als onderdeel van de ambtelijke organisatie van de gemeente.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling Omgevingsdienst West-Holland aan de Omgevingsdienst taken en bevoegdheden toekomen zoals het namens de colleges van burgemeester en wethouders uitvoeren van de bij of krachtens de Wabo toebedeelde taken en bevoegdheden. Hiermee staat vast dat de Omgevingsdienst niet als adviseur van verweerder optreedt, maar taken uitvoert die verweerder krachtens de Wabo zijn toebedeeld. Deze grond slaagt niet.
4.1.
Eiser sub 2 betoogt dat er ten onrechte geen voortoets heeft plaats gehad ten behoeve van de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Hij bestrijdt dat hij hierover geen gronden naar voren kan brengen vanwege het relativiteitsvereiste. Dit is volgens hem niet van toepassing, omdat sprake is van verweven belangen, dan wel staat de communautaire achtergrond en het beginsel van gemeenschapstrouw aan toepassing hiervan in de weg. Hierbij heeft hij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR1412).
4.2.
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van de Wab (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever ten aanzien van artikel 8:69a van de Awb heeft willen aansluiten bij artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet. Ook met artikel 8:69a van de Awb heeft de wetgever de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.
4.3.
De bepalingen van de Natuurbeschermingswet (Nbw) 1998 dienen, zoals de Afdeling in haar uitspraak van 13 juli 2011 heeft overwogen, met name het algemene belang van de bescherming van natuur en landschap. Eiser sub 2 woont niet in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied en heeft gesteld noch anderszins aannemelijk gemaakt dat de gronden behorende tot het Natura 2000-gebied deel uitmaken van zijn directe leefomgeving. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat het dit Natura 2000-gebied geen deel uitmaakt van de directe leefomgeving van eiser sub 2. Gelet hierop bestaat geen duidelijke verwevenheid van zijn individuele belang bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving met het algemene belang dat de Nbw 1998 beoogt te beschermen, zodat moet worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Nbw 1998 kennelijk niet strekken tot bescherming van de belang van eiser sub 2. Dat betekent dat eiser sub 2 zich niet met succes op deze normen kan beroepen. Gelet hierop kan het betoog van eiser sub 2 op dit punt, wat hier verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat de rechtbank dit betoog buiten beschouwing laat.
4.4.
Voorts betoogt eiser sub 2 dat zich onveilige situaties op de rotonde zullen voordoen voor kinderen in de leefstijdscategorie 4 tot en met 12 jaar. Ook deze grond kan naar het oordeel van de rechtbank kennelijk niet worden geacht betrekking te hebben op zijn belang, aangezien niet gebleken is dat eiser sub 2 kinderen heeft in deze leeftijdscategorie. Deze beroepsgrond moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook eveneens op grond van artikel 8:69a van de Awb buiten beschouwing worden gelaten.
4.5.
Ten aanzien van de overige beroepsgronden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat deze betrekking hebben op normen die kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van eiser sub 2. De rechtbank zal dan ook deze beroepsgronden bespreken.
5.1.
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar gegeven weigeringsgronden.
Ingevolge het bepaalde onder c dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
5.2.
Ter plaatse van het onderhavige project gelden de bestemmingsplannen “Elsbroek” en “Centrum”. Niet in geschil is dat het project in overeenstemming is met de voorschriften van het bestemmingsplan “Centrum”. Eén van de betrokken percelen dat in het bestemmingsplan “Elsbroek” is gelegen, zijnde de tuin aan de voorzijde van de Margarethaflat, heeft de bestemming “Woondoeleinden”. Voorts is niet in geschil dat het gebruik van deze gronden voor verkeersdoeleinden in strijd is met de planregels van dit bestemmingsplan.
5.3.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo wordt een aanvraag met betrekking tot de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo die in strijd is met het bestemmingsplan geweigerd.
Ingevolge het tweede lid kan, in afwijking van het eerste lid, een omgevingsvergunning worden verleend indien dat door toepassing van artikel 2.12 mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
5.4.
De eisen waaraan een goede ruimtelijke onderbouwing moet voldoen zijn neergelegd in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in samenhang met de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel vloeit voort dat de ruimtelijke onderbouwing aan dezelfde eisen moet voldoen als die gelden voor de toelichting van een bestemmingsplan. Naarmate de ruimtelijke gevolgen van het afwijkingsbesluit ingrijpender zullen zijn ten opzichte van het vigerende planologische regime en de inbreuk daarop groter, worden hogere eisen aan de inhoud en de kwaliteiten van de ruimtelijke onderbouwing gesteld.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van een zeer geringe planologische ingreep, omdat de afwijking slechts betrekking heeft op een smalle strook grond in de voortuin van een flatgebouw.
6.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verweerder bij afweging van de betrokken belangen van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Nu het afwijkingsbesluit het resultaat is van een politiek-bestuurlijke afweging waarbij aan verweerder beleidsvrijheid toekomt, dient het door de rechter slechts terughoudend te worden getoetst.
7.1.
Eiser sub 2 heeft gesteld dat de verkeersgegevens uit 2007 onvolledig en onjuist zijn en dus niet gebruikt kunnen worden ter onderbouwing van het bestreden besluit. Kalibratie levert hier geen oplossing, aangezien de onvolledigheid van de gegevens daarmee niet verholpen kan worden. Bij extrapolatie van verkeersgegevens naar de toekomst dient een termijn van tien jaar aangehouden te worden en niet korter. Daarbij kon voorts niet worden volstaan met een percentage van 1,5 voor de groei van het aantal verkeers-bewegingen, gelet op de sterke toename van het aantal inwoners in Hillegom tot 2020.
Doorstroming op de rotonde is niet gegarandeerd op basis van de gebruikte berekeningen, aangezien een niet bij de situatie passend rekenmodel voor een meerstrooksrotonde is gebruikt. Verweerder kan voorts niet garanderen dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal ontstaan in de nabijheid van de rotonde, omdat het verkeer op de Hoofdstraat niet bij de berekening van het verkeerslawaai is betrokken.
7.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruikte model voor het berekenen van de rotondevorm afhankelijk van de intensiteiten en richtingen uit verschillende rotondevormen kiest, ook de enkelstrooksrotonde maakt daarvan deel uit. In het rapport Kruispuntanalyses N208 Hillegom van 4 maart 2011 is aangegeven dat bij de hoogste verzadigingsgraad van het autoverkeer er nauwelijks invloed van het fietsverkeer te verwachten is, terwijl op het drukste moment van het fietsverkeer er juist nog ruimte in de verzadigingsgraad aanwezig is.
Verweerder stelt voorts dat uit recente verkeerstelgegevens blijkt dat de verkeersinten-siteiten uit 2007, waarmee is gerekend, als worst-case scenario moeten worden gezien, omdat de telgegevens uit september 2011 een afname van het aantal voertuigbewegingen laten zien. De gegevens uit 2007 zijn ook gebruikt als basis voor het berekenen van de autonome groei.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat een goede verkeersafwikkeling is gewaarborgd. De keuze om de rotonde aan te leggen dateert van juni 2011, ten behoeve waarvan de gemaakte berekeningen van 2010 zijn gehanteerd en zijn doorgerekend tot 2020. Van de inrichtingskeuzes zijn geen gewijzigde effecten op het milieu te verwachten, aldus verweerder.
7.3.
De rechtbank overweegt dat in de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat de herinrichting van de N208 past in het provinciale beleid en het Hillegoms Verkeers- en Vervoer Plan (HVVP). In het HVVP is geconstateerd dat zich bereikbaarheidsproblemen voordoen op de N208 bij de kruisingen en aansluitende wegvakken. De herinrichting van de N208 wordt hierin als een belangrijke stap gezien in het waarborgen van de capaciteit en de doorstroming van die weg in 2020.
Voorts is hierin vermeld dat het aspect luchtkwaliteit niet leidt tot belemmeringen voor de nieuwe rotonde, omdat uit onderzoek is gebleken dat langs de wegen die aansluiten op de nieuwe rotonde de gestelde luchtkwaliteitsnormen niet worden overschreden. Daarnaast is in de ruimtelijke onderbouwing geconcludeerd dat de wachtrijvorming bij een rotonde gunstiger is dan de bestaande situatie met verkeerslichten, zodat de stagnatie van het verkeer afneemt en de leefbaarheid toeneemt.
7.4.
In het Akoestisch onderzoek Wegverkeerslawaai N208 van de Omgevingsdienst van 6 juli 2012 is ter bepaling van de verkeersintensiteiten in 2011 van een autonome groei van het aantal verkeersbewegingen van 1,5% ten opzichte van de gegevens uit 2008 uitgegaan, welke gegevens gebaseerd zijn op verkeerstellingen uit 2007. Voorts blijkt uit dit onderzoek dat, anders dan eiser sub 2 stelt, ook wegverkeersgegevens voor 2023 zijn bepaald. Dit is gebeurd aan de hand van de verkeersgegevens van de Regionale Verkeersmilieukaart (RVMK) voor 2020, die zijn geëxtrapoleerd met een groeipercentage van 1,5%. In de RVMK is in hoofdstuk 5, dat de verkeersmodel situatie 2020 betreft, vermeld dat het toekomstige gebruik van de wegen in Holland Rijnland naast de modelparameters afhankelijk is van de toekomstige wegenstructuur in en rond de regio, de verandering van de aantallen vertrekken en de aankomsten per verkeersgebied, alsmede de mobiliteitsgroei van de ritten per afstandsklasse. Deze verandering volgt die van de sociaal economische situatie. De toekomstige wegenstructuur bepaalt de toekomstige routevorming van het verkeer, terwijl de gewijzigde sociaal-economische gegevens en de mobiliteitsgroei het toekomstige aantal ritten tussen de onderscheiden verkeersgebieden bepalen. Uit de tabel op pagina 21 blijkt dat er rekening mee is gehouden dat in de gemeente Hillegom tot 2020 vier woningbouwprojecten worden gerealiseerd.
De rechtbank concludeert hieruit dat naast de autonome groei van het wegverkeer van 1,5% per jaar in het RVMK rekening is gehouden met de groei van de mobiliteit ten gevolge van wijzigingen in de sociaal-economische situatie en met een bevolkingstoename vanwege nieuwbouwprojecten. Nu bovendien uit in 2011 gehouden verkeerstellingen is gebleken dat de gehanteerde telgegevens uit 2007 tussen de 0,7 en 15,8% hoger liggen dan de telgegevens uit 2011, heeft eiser sub 2 naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat verweerder is uitgegaan van een te lage groei van het aantal verkeersbewegingen.
7.5.
In het rapport van 6 juli 2012 is voorts op basis van onderzoek geconcludeerd dat voor enkele geluidgevoelige bestemmingen, te weten 3 woningen aan de Leidesestraat, sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder als gevolg van de wijziging op de N208, hetgeen impliceert dat in dat geval sprake is van een wijziging van een weg die zorgt voor een toename van 1,50 dB(A) of meer. Daarom zal ter plaatse stil asfalt worden toegepast. Van een significante toename van de geluidbelasting op de gevel van de woning van eiser sub 2 is, gelet op dit onderzoek, geen sprake. Dat eiser sub 2 twijfelt aan de geluidreducerende werking van dit type asfalt, wat daar ook van zij, treft daarom geen doel. Ook blijkt uit dit rapport dat aan de normen voor fijn stof (PM10) en NO2 wordt voldaan, zodat niet gezegd kan worden dat geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Deze gronden slagen dan ook niet.
8.
Volgens eiser sub 2 is de aanleg van de rotonde in strijd met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Eiser voert aan dat de rotonde niet past in de omgeving en afbreuk doet aan het dorpse karakter. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom de rotonde niet in de omgeving zou passen en afbreuk zou doen aan het dorpse karakter, nu ter plaatse van de voorziene rotonde verkeerlichten aanwezig zijn, die na aanleg van de rotonde zullen verdwijnen. Eiser heeft zijn betoog voorts niet nader onderbouwd. Deze grond slaagt dan ook evenmin.
9.
Eiser sub 2 bestrijdt dat het bouwplan economisch uitvoerbaar is.
De rechtbank overweegt dat in de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat de gemeenteraad op 30 juni 2011 heeft besloten aanvullend krediet beschikbaar te stellen om de herinrichting conform het door verweerder vastgestelde definitieve ontwerp uit te voeren. De vereiste financiële middelen om de rotonde te kunnen realiseren zijn opgenomen in de gemeentelijke begroting. Daarmee is het project naar het oordeel van de rechtbank economisch uitvoerbaar. Deze grond slaagt dus niet.
10.1. Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
10.2.
Nu gebleken is dat op goede gronden toestemming tot gebruik in strijd met het bestemmingsplan is verleend, is de strijd met het bestemmingsplan opgeheven.
10.3. Aangezien geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder, gelet op dit artikel, terecht de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend.
10.4.
Omdat de in artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgrond zich niet voordoet heeft verweerder voorts op goede gronden de gevraagde omgevings-vergunning voor de activiteit aanleggen verleend.
11.1.
Het beroep van eiser sub 2 is ongegrond.
11.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers sub 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiser sub 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzitter, en mr. L. Koper en mr. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.