ECLI:NL:RBDHA:2014:15661
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvragen voor vervoersvoorzieningen door de minister van Defensie
Op 18 december 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen een gewezen militair, eiser, en de minister van Defensie, verweerder. Eiser had aanvragen ingediend voor financiële vergoedingen ten behoeve van vervoersvoorzieningen, waaronder een vergoeding voor de eigen bijdrage CAK voor zijn scootmobiel en financiële hulp bij de aanschaf van een auto. De aanvragen werden op 25 juni 2013 door verweerder afgewezen, en de daaropvolgende bezwaren werden op 16 augustus 2013 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 november 2014 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser stelde dat zijn mobiliteit was verslechterd en dat hij niet in staat was om 100 meter te lopen door hartproblemen en ontstekingen aan zijn onderbeen. Verweerder betwistte dit en stelde dat eiser in staat was om meer dan 800 meter te lopen en gebruik te maken van het openbaar vervoer. Dit standpunt werd onderbouwd door adviezen van een verzekeringsarts, die concludeerde dat er geen medische indicatie was voor het gebruik van een scootmobiel.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de onderbouwing van verweerder zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts, die zijn conclusies had gebaseerd op medisch onderzoek en informatie van behandelende artsen. Eiser kon niet aannemelijk maken dat hij niet in staat was om 100 meter te lopen, en de rechtbank zag geen aanleiding voor aanvullend onderzoek door een onafhankelijke deskundige.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvragen door verweerder bevestigd. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn en is openbaar uitgesproken op 18 december 2014. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.