ECLI:NL:RBDHA:2014:15661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 7507en SGR 13-7640
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor vervoersvoorzieningen door de minister van Defensie

Op 18 december 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen een gewezen militair, eiser, en de minister van Defensie, verweerder. Eiser had aanvragen ingediend voor financiële vergoedingen ten behoeve van vervoersvoorzieningen, waaronder een vergoeding voor de eigen bijdrage CAK voor zijn scootmobiel en financiële hulp bij de aanschaf van een auto. De aanvragen werden op 25 juni 2013 door verweerder afgewezen, en de daaropvolgende bezwaren werden op 16 augustus 2013 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 20 november 2014 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser stelde dat zijn mobiliteit was verslechterd en dat hij niet in staat was om 100 meter te lopen door hartproblemen en ontstekingen aan zijn onderbeen. Verweerder betwistte dit en stelde dat eiser in staat was om meer dan 800 meter te lopen en gebruik te maken van het openbaar vervoer. Dit standpunt werd onderbouwd door adviezen van een verzekeringsarts, die concludeerde dat er geen medische indicatie was voor het gebruik van een scootmobiel.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de onderbouwing van verweerder zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts, die zijn conclusies had gebaseerd op medisch onderzoek en informatie van behandelende artsen. Eiser kon niet aannemelijk maken dat hij niet in staat was om 100 meter te lopen, en de rechtbank zag geen aanleiding voor aanvullend onderzoek door een onafhankelijke deskundige.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvragen door verweerder bevestigd. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn en is openbaar uitgesproken op 18 december 2014. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/7507en SGR 13/7640

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2014 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.J. Brouwer),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: P.J.H. Souren).

Procesverloop

Bij besluiten van 25 juni 2013 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiser om financiële vergoedingen ten behoeve van vervoersvoorzieningen afgewezen.
Bij besluiten van 16 augustus 2013 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is een gewezen militair. Hij is lijdende aan een aandoening van de gewrichten en het hart van infectieus allergische aard. Voor de aandoening is dienstverband is aanvaard.
2 Eiser heeft op 23 april 2013 twee aanvragen ingediend voor een vervoersvoorziening. Respectievelijk verzoekt hij de toekenning van een vergoeding eigen bijdrage CAK voor zijn scootmobiel en financiële hulp bij de aanschaf van een auto waar de scootmobiel in past.
3. Eiser heeft beroep ingesteld omdat hij het niet eens is met de in bezwaar gehandhaafde weigering van verweerder hem de gevraagde voorzieningen toe te kennen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn mobiliteit verslechterd is. Hij is niet in staat om 100 meter te lopen als gevolg van de hartproblematiek en de als gevolg hiervan ontwikkelde ontstekingen aan zijn onderbeen.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in staat is meer dan 800 meter te lopen en op een normale wijze met het openbaar vervoer te reizen. Verweerder heeft zijn standpunt onderbouwd met de door de verzekeringsarts op 20 juni 2013 en op 17 maart 2014 uitgebrachte adviezen. Volgens de verzekeringsarts is op grond van de dienstverbandaandoening geen medische indicatie aanwezig voor het gebruik van een scootmobiel, is eiser niet voor alle vervoer afhankelijk van een auto (hetgeen het geval zou zijn wanneer eiser niet in staat is 100 meter lopend af te leggen) en kan hij gebruik maken van het openbaar vervoer. Eiser is weliswaar thans ook lijdende aan een huidaandoening aan het onderbeen en aan een aandoening van de prostaat, maar de ontstaanswijze van deze aandoeningen kan niet worden toegeschreven aan de hartaandoening waarvoor dienstverband is aanvaard. Deze aandoeningen berusten op persoonlijke gevoeligheid, lichaamsbouw en leeftijd.
5. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts en ziet geen aanleiding voor een onderzoek door een door de rechtbank te benoemen onafhankelijk deskundige. De verzekeringsarts heeft zijn conclusies gebaseerd op een geneeskundig onderzoek en heeft daarbij gebruik gemaakt van informatie van de behandelend internist, uroloog en cardioloog. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij wegens de aandoening waarvoor dienstverband is aangenomen niet in staat is om 100 meter lopend af te leggen. Voorts kan op basis van de door hem overgelegde medische gegevens niet worden aangenomen dat de ontstekingen aan zijn onderbeen te wijten zijn aan de dienstverbandaandoening.
6. Verweerder heeft derhalve de gevraagde vervoersvoorzieningen kunnen afwijzen.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van C.A.Y. Morison-Libourel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.