In deze zaak, die op 16 december 2014 door de Rechtbank Den Haag werd behandeld, vorderde BASF SE, een vennootschap gevestigd in Duitsland, een verbod op inbreuk op haar octrooirechten door IGM RESINS B.V., een Nederlandse onderneming. BASF stelde dat IGM inbreuk maakte op haar octrooien EP 399 en EP 908 door het product Omnirad 380 aan te bieden, dat volgens BASF was geproduceerd volgens het BASF-proces, dat beschermd is door de genoemde octrooien. De procedure begon met een verzoek van BASF om een vertrouwelijkheidsregime, gevolgd door een reeks correspondentie en een dagvaarding. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 november 2014 werd de zaak uitvoerig besproken, waarbij beide partijen hun standpunten en bewijsstukken presenteerden.
BASF voerde aan dat IGM inbreuk maakte op haar octrooirechten en vorderde onder andere een verbod op de inbreuk, betaling van een contractuele boete van € 750.000,- en opgave van gegevens met betrekking tot de inbreuk. IGM betwistte de inbreuk en voerde aan dat het product niet volgens het BASF-proces was vervaardigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat BASF onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat IGM het BASF-proces toepaste. De rechter wees de vorderingen van BASF af en veroordeelde BASF in de proceskosten, die op € 231.553,47 werden begroot.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om voldoende bewijs te leveren in octrooizaken en de rol van de rechter in het beoordelen van de aannemelijkheid van inbreuk. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat BASF de proceskosten moet betalen, ongeacht een eventuele hoger beroep.