ECLI:NL:RBDHA:2014:1533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2014
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
442852 HA ZA 13-559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een kettingbeding en bevoegdheid tot opschorting van verplichtingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de nakoming van een kettingbeding dat is opgenomen in de akten van levering van recreatiebungalows in het Hippisch Bungalowpark De Kloosterhof te Appelscha. Eisers, bestaande uit acht eigenaren van recreatiebungalows, vorderen nakoming van de verplichtingen van gedaagde, [X] HOLDING B.V., om voorzieningen zoals een paardenstal, paardenopvang, buitenrijbaan en tennisbaan ter beschikking te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers in schuldeisersverzuim zijn geraakt doordat zij hebben geweigerd een redelijke vergoeding voor het gebruik van deze voorzieningen te betalen. De rechtbank overweegt dat het kettingbeding een inspanningsverplichting inhoudt voor [X] om de voorzieningen ter beschikking te stellen, maar dat dit niet zonder enige tegenprestatie kan. De rechtbank wijst erop dat de verplichting tot nakoming van het kettingbeding is opgeschort, omdat eisers hun verplichtingen niet zijn nagekomen. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eisers tot nakoming van de verplichtingen van [X] niet kunnen worden toegewezen, en dat de reconventionele vorderingen van [X] eveneens worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/442852 / HA ZA 13-559
Vonnis van 8 januari 2014
in de zaak van

1.[A] en [B]

wonende te [woonplaats],
2.
[C] en [D]
wonende te [woonplaats],
3.
[E] en [F]
wonende te [woonplaats],
4.
[G] en [H]
wonende te [woonplaats],
5.
[I] en [J]
wonende te [woonplaats],
6.
[K] en [L]
wonende te [woonplaats],
7.
[M]
wonende te [woonplaats],
8.
[N] en [O],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie,
advocaat: mr. B.Th. van Schouwenburg te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[X] HOLDING B.V.,
gevestigd te Gouda,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.E.M. Klostermann te Zwolle.
Eisers sub 1 t/m 8 zullen hierna gezamenlijk [A] c.s. genoemd worden. Gedaagde zal hierna [X] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 december 2012,
  • de akte houdende producties van 3 januari 2013 zijdens [A] c.s.,
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, tevens inhoudende exceptie van onbevoegdheid en eis in reconventie zijdens [X], met producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens akte houdende wijziging van eis in conventie in de hoofdzaak zijdens [A] c.s.,
  • de akte van 4 april 2013, zijdens [X],
  • het vonnis in het incident van de kantonrechter te Gouda van 2 mei 2013, waarin de zaak is verwezen naar de civiele kamer van de rechtbank Den Haag, met veroordeling van [A] c.s. in de kosten van het incident,
  • het tussenvonnis van 26 juni 2013 van deze rechtbank, waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 oktober 2013, met de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie

2.1.
Eisers sub 1 zijn eigenaar van twee recreatiebungalows in het Hippisch Bungalowpark De Kloosterhof (hierna: het Park) te Appelscha, Kloosterweg 8. Eisers sub 2 t/m 8 zijn ieder eigenaar van een recreatiebungalow in het Park. Eisers hebben voorts per bungalow 1/19e onverdeeld aandeel in de paden en het parkeerterrein.
2.2.
Volgens de akten van levering tussen [Y], een broer van de huidige bestuurder van [X], en de respectieve eisers, waarvan is overgelegd de op 3 januari 1997 tussen [Y] en eisers sub 1 opgemaakte akte, geldt tussen partijen, voor zover relevant, de navolgende bepaling (artikel 9):
“De comparant sub 1 de heer [Y] voornoemd is eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Makkinga, sectie H nummer 569, welk perceel is gelegen in het Hippisch Bungalowpark De Kloosterhof te Appelscha, en is voornemens een paardenstal, een paardenopvang, een buitenrijbaan en een tennisbaan te realiseren ten behoeve van de eigenaren van de negentien recreatiebungalows welke gerealiseerd worden in Hippisch Bungalowpark De Kloosterhof te Appelscha. In verband hiermee komen de comparanten (…) het volgende overeen:
De comparant sub 1 verplicht zich ertoe om op het perceel kadastraal bekend gemeente Appelscha, sectie H nummer 569 een paardenstal, een paardenopvang, een buitenrijbaan alsmede een tennisbaan aan te leggen en ter beschikking te stellen, ten behoeve van de eigenaar casu quo zakelijk genotsgerechtigde van de recreatiebungalow nummer 2 in het Hippisch Bungalowpark De Kloosterhof te Appelscha, onder de voorwaarden en bedingen als door de exploitant (thans [X] van Berendonk B.V.) worden overeengekomen met de Vereniging van Eigenaren Hippisch Bungalowpark De Kloosterhof, gevestigd te Appelscha, dan wel de eigenaar (…) van recreatiebungalow nummer 2.
Bij niet nakoming van de verplichtingen als in lid 1 bedoeld is de comparant sub 1 aan de eigenaar (…) van recreatiebungalow nummer 2 een direct opeisbare boete verschuldigd van tienduizend gulden (ƒ 10.000,00), met de bevoegdheid van recreatiebungalow nummer 2 om daarnaast nakoming en/of eventueel meer geleden schade te vorderen.
Bij vervreemding van het geheel of een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Makkinga, sectie H nummer 569, alsmede bij verlening daarop van een zakelijk genotsrecht, is de overdragende partij verplicht het bepaalde genoemd in lid 1, 2, 3 en 4 van dit artikel aan de nieuwe eigenaar of zakelijk genotsgerechtigde op te leggen en ten behoeve van de eigenaar (…) van recreatiebungalow nummer 2 te bedingen en namens de eigenaar (…) van recreatiebungalow nummer 2 aan te nemen en deze nieuwe eigenaar of zakelijk genotsgerechtigde te verplichten bij opvolgende vervreemding casu quo verlening van een zakelijk genotsrecht te verplichten dezelfde bedingen op te nemen en aan te nemen.”
2.3.
Het Park is in de periode van 1996-1999 ontwikkeld door de heer [Y] en twee aan hem gelieerde bedrijven. In het Park zijn 19 recreatiebungalows en een receptieruimte gebouwd, alsmede paden en er is een parkeerterrein aangelegd. Ook zijn toen – op een aan [Y] in eigendom toebehorend stuk grond – hippische voorzieningen, zoals een paardenstal, paardenopvang en een buitenrijbaan, alsmede een tennisbaan gerealiseerd. Op 22 juli 1999 zijn de aan [Y] gelieerde vennootschappen failliet verklaard, waarna [Y], als eigenaar van de hierna te noemen onroerende zaken, feitelijk de beheerstaken van het park heeft voortgezet.
2.4.
Bij akte tot levering van 20 augustus 2003 heeft [Y] aan [X] geleverd:
  • het woonhuis (hierna: de beheerderswoning), sectie H, nummer 571, alsmede 1/19e onverdeeld aandeel in de paden en parkeerterreinen van het Park;
  • een recreatiewoning, sectie H, nummer 580, alsmede voormeld aandeel;
  • een paardenstalling met buitenmanege en tennisbaan, sectie H, nummer 569;
  • een recreatiewoning, sectie H, nummer 572, alsmede voormeld aandeel;
  • een recreatiewoning, sectie H, nummer 587, alsmede voormeld aandeel.
In de akte zijn meerdere kettingbedingen, waaronder het beding als hiervoor onder 2.2 geciteerd door [Y] aan [X] opgelegd.
2.5.
Op 30 juni 2004 heeft de rechtbank Leeuwarden (thans: rechtbank Noord-Nederland) vonnis gewezen in de zaak tussen een deel van eisers (sub 1, 3-6, 8) en de Vereniging van Eigenaren Hippisch Bungalowpark De Kloosterhof (hierna: de VvE). De rechtbank heeft daarin onder meer overwogen dat omdat bij een aantal door de algemene ledenvergadering van de VvE genomen besluiten ten onrechte is uitgegaan van een meervoudig stemrecht van één van de leden, deze vernietigbaar zijn. De rechtbank heeft daarop het besluit van de VvE tot het aangaan van de “overeenkomst toezichthouder” en de “overeenkomst stal- en tennisbaanreservering” vernietigd. Niet vernietigd zijn de besluiten met betrekking tot het “parkreglement algemeen” en het “parkreglement verhuur”. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de betrokken eisers het lidmaatschap van de VvE rechtsgeldig hebben opgezegd tegen 31 december 2002.
2.6.
Bij brief van 21 februari 2007 hebben eisers [X] gesommeerd een paardenstal, paardenopvang, buitenrijbaan en tennisbaan ter beschikking te stellen. Bij brief van 5 september 2007 heeft [X] aan eisers onder meer geschreven dat – kort gezegd – genoemde voorzieningen tot hun beschikking staan, mits zij bereid zijn een redelijke vergoeding te betalen voor het gebruik ervan.
2.7.
Bij brief van 7 december 2011 heeft [X] alle bungaloweigenaren van het Park bericht dat de Dienst Landelijk Gebied een rijwielpad wil aanleggen langs de Kloosterweg en dat daarvoor de tennisbaan moet worden geruimd. [X] biedt aan tegen een jaarlijkse financiële bijdrage van respectievelijk € 385,- of € 125,- een nieuwe tennisbaan of jeu de boules baan aan te leggen.
2.8.
Bij brief van 6 januari 2012 hebben [A] c.s. [X] bericht dat – samengevat – [X] van gemeentewege niet verplicht is de tennisbaan te verwijderen, maar op vrijwillige basis daarvoor kiest, dat zij daarmee in strijd handelt met haar contractuele verplichting jegens [A] c.s. om een tennisbaan ter beschikking te stellen en om die reden de contractuele boete verbeurt van € 4.538,01 per bungalow. Bij brief van 18 mei 2012 hebben [A] c.s. [X] gesommeerd de contractuele boete uiterlijk per 31 mei 2012 te voldoen, met aanzegging van de wettelijke rente per 1 juni 2012.
2.9.
De tennisbaan is in de loop van 2012 verwijderd. [X] heeft geen nieuwe tennisbaan aangelegd.
2.10.
[X] heeft op 24 januari 2013 per eigenaar een factuur opgesteld betreffende: “achterstallige betalingen 2003 – 2012 “De Kloosterhof”. Op de facturen is voorts vermeld dat in rekening is gebracht “reservering paardenbox + tennisbaan contract 2003 t/m 2012” plus rente en btw.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie

3.1.
[A] c.s. vorderen na eiswijziging  samengevat – het volgende:
I. veroordeling van [X] om binnen twee maanden na vonnis haar contractuele verplichtingen na te komen als bedoeld in artikel 9 van de hiervoor genoemde akte, inhoudend het ter beschikking stellen aan [A] c.s. van een paardenstal, een paardenopvang, een buitenrijbaan, alsmede een tennisbaan, op straffe van een dwangsom van € 50.000,-
II. veroordeling van [X] om binnen 14 dagen na dit vonnis aan eisers sub 1 te betalen een bedrag van € 9.075,60 aan contractuele boete, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2012,
III. veroordeling van [X] om binnen 14 dagen na dit vonnis aan eisers sub 2 tot en met sub 8 ieder afzonderlijk te betalen een bedrag van € 4.537,80 aan contractuele boete, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2012,
één en ander vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en proceskosten, inclusief nakosten.
3.2.
[A] c.s. leggen aan hun vordering ten grondslag dat [X] is tekortgeschoten in de nakoming doordat zij in strijd met haar contractuele verplichtingen geen paardenstal, paardenopvang, een buitenrijbaan en een tennisbaan aan [A] c.s. ter beschikking stelt.
3.3.
[X] voert gemotiveerd verweer, welk verweer zij doet uitmonden in een vordering in reconventie. [X] vordert in reconventie  samengevat - veroordeling van [A] c.s. tot betaling van de navolgende bedragen, vermeerderd met rente en kosten:
  • een bedrag van € 25.700,64 van eisers sub 1;
  • een bedrag van € 12.580,32 van eisers sub 2 t/m 6 en 8;
  • een bedrag van € 8.491,73 van eiseres sub 7.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. De conventionele en reconventionele vorderingen hangen dusdanig met elkaar samen dat de rechtbank aanleiding ziet om deze gelijktijdig te bespreken.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Onderhavig geschil vindt zijn oorsprong in 2001 toen tijdens de algemene ledenvergadering (hierna: alv) van 22 september 2001 door het bestuur van de VvE twee met [Y] dan wel Equitaine Appelscha B.V. i.o. (met [Y] als directeur) te sluiten overeenkomsten ter stemming werden voorgelegd en onder protest van een groot aantal leden van de VvE werd aangenomen. Het betrof de “overeenkomst toezichthouder” en de “overeenkomst stal- en tennisbaanreservering”.
4.2.
Doordat bij vonnis van 23 juni 2004 de rechtbank Leeuwarden de alv-besluiten waarbij deze overeenkomsten werden aangenomen, heeft vernietigd, zijn de overeenkomsten niet van kracht geworden. Tussen [Y] dan wel Equitaine Appelscha B.V. i.o. en de VvE zijn nadien geen andere overeenkomsten afgesloten. [A] c.s. hebben – blijkens voormeld vonnis – hun lidmaatschap van de VvE per 31 december 2002 rechtsgeldig beëindigd.
4.3.
Het voorgaande brengt mee dat tussen partijen uitsluitend van kracht is het kettingbeding, zoals hiervoor opgenomen onder 2.2., met de kanttekening dat met ingang van 20 augustus 2003 [X] in de plaats is getreden van [Y],
4.4.
[A] c.s. hebben op grond van het kettingbeding nakoming gevorderd van de verplichting van [X] om een paardenstal, een paardenopvang, een buitenrijbaan, alsmede een tennisbaan ter beschikking te stellen. Zij stellen dat [X] in strijd met deze verplichting het gebruik van deze voorzieningen heeft verhinderd. [X] heeft als verweer aangevoerd dat zij de voorzieningen aan [A] c.s. ter beschikking wil houden, maar niet zonder dat daar een redelijke vergoeding tegenover staat. Nu [A] c.s. geweigerd hebben om enige vergoeding te voldoen, beroept [X] zich op haar opschortingsrecht. De rechtbank overweegt het volgende.
4.5.
Krachtens voormeld kettingbeding is [X] jegens de eigenaren van de recreatiebungalows verplicht de bedoelde voorzieningen aan te leggen en ter beschikking te stellen, onder de voorwaarden en bedingen als door de exploitant (thans [X]) met de VvE, dan wel de eigenaar zelf, wordt overeengekomen. Nu [A] c.s. geen lid meer zijn van de VvE (volgens partijen is de VvE zelfs opgeheven) dient [X] op grond van het kettingbeding de voorzieningen ter beschikking te stellen onder de voorwaarden en bedingen zoals met de eigenaren zelf overeen te komen. Opmerking daarbij verdient dat het kettingbeding uitsluitend betrekking heeft op het gebruik van de voorzieningen en dus niet voorziet in een verplichting om overeenstemming te bereiken over het beheer van het park en/of het onderhoud van het park.
4.6.
De verplichting om onder de voorwaarden en bedingen zoals overeen te komen de voorzieningen ter beschikking te stellen, moet naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als een inspanningsverplichting. Dat betekent dat [X] zich voldoende moet hebben ingespannen om – nadat zij het lidmaatschap van de VvE hadden beëindigd – met de eigenaren tot een vergelijk te komen over de aan het gebruik van voorzieningen te stellen voorwaarden. Uitgangspunt daarbij is dat de voorzieningen aanwezig zijn. [X] heeft in verband met deze verplichting betoogd dat het altijd de bedoeling is geweest dat de bungaloweigenaren jaarlijks zouden betalen voor de instandhouding, onderhoud en beschikbaarheid van de voorzieningen, maar dat [A] c.s. de door haar gevraagde vergoeding te hoog vonden en geen vergoeding hebben betaald. [A] c.s. hebben op de comparitie verklaard dat volgens de oorspronkelijke exploitatieovereenkomst voor de paardenvoorzieningen slechts een (kleine) dagvergoeding werd gevraagd en voor de tennisbaan geen. In de latere aanbiedingen wordt volgens [A] c.s. een te hoge vergoeding gevraagd, omdat daarin ten onrechte de kapitaal en/of exploitatielasten van de voorzieningen worden doorbelast. Voor de vraag of [X] zich terecht op een opschortingsrecht beroept, moet derhalve worden beoordeeld of [A] c.s. hunnerzijds hun verplichtingen zijn nagekomen.
4.7.
De rechtbank verwerpt het betoog van [A] c.s. dat [X] voor het ter beschikking stellen van de voorzieningen niet meer dan een dagvergoeding voor de paardenvoorziening in rekening mocht brengen. Dat zou impliceren dat [A] c.s. voor de tennisbaan geen vergoeding zouden moeten voldoen. Die stelling strookt echter niet met de feitelijke vaststelling door de rechtbank Leeuwarden (r.o.v. 2, onder en f) dat de kosten voor het onderhoud en exploitatie van de tennisbaan waren begrepen in de jaarlijkse bijdragen van de bungaloweigenaren. Dat de tennisbaan na aanleg gratis aan [A] c.s. ter beschikking zou worden gesteld, volgt daaruit niet. [X] mocht van [A] c.s. derhalve tenminste een bijdrage in de onderhouds- en exploitatiekosten van de tennisbaan verlangen. De rechtbank verwerpt eveneens de stelling van [A] c.s. dat zij enkel een (niet kostendekkende) dagvergoeding bij daadwerkelijk gebruik van de paardenvoorzieningen diende te voldoen. Naar [X] met juistheid heeft betoogd, kan uit de door [A] c.s. als productie 10 overgelegde overeenkomst uit 1995 tussen [Y] en de aannemer [Z] niet meer worden afgeleid dan dat eerstgenoemde de aanleg van de voorzieningen heeft gefinancierd uit de verkoopprijs van de bungalowwoningen. Dat de voorzieningen gratis aan [A] c.s. ter beschikking zouden worden gesteld, blijkt daaruit niet. Steun daarvoor kan ook worden gevonden in het – in het vonnis van de rechtbank Leeuwarden niet vernietigde – parkreglement verhuur 2002 waarin is opgenomen dat een stalbox € 1.635 per jaar kost.
4.8.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [X] met juistheid heeft betoogd dat zij op grond van het kettingbeding niet kan worden verplicht om zonder enige tegenprestatie van de zijde van [A] c.s. de voorzieningen aan hen in gebruik te geven. Nu van de zijde van [A] c.s. gesteld noch gebleken is dat zij enige (redelijke) vergoeding hebben aangeboden, concludeert de rechtbank dat [X] bevoegdelijk haar verplichting tot het in gebruik geven van bedoelde voorzieningen heeft opgeschort. Dat brengt mee dat naar het oordeel van de rechtbank [X] niet kan worden verweten dat zij haar verplichtingen uit hoofde van het kettingbeding niet is nagekomen, maar dat het [A] c.s. zijn die hun verplichtingen uit hoofde van het kettingbeding niet zijn nagekomen door ten onrechte te weigeren om een vergoeding voor de voorzieningen te voldoen. Daardoor zijn [A] c.s. op de voet van art. 6:59 BW in schuldeisersverzuim geraakt.
4.9.
Het verzuim van [A] c.s. heeft tot gevolg dat de werking van de verbintenis wordt geschorst, zodat [A] c.s. geen nakoming kunnen vorderen. De rechtbank zal de vordering van [A] c.s. tot nakoming om die reden afwijzen.
4.10.
Eén en ander laat onverlet dat [A] c.s., zolang het kettingbeding niet is tenietgegaan, het schuldeisersverzuim kan zuiveren door alsnog een redelijke tegenprestatie aan te bieden. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit tegenaanbod tenminste te bevatten een volledige vergoeding voor de onderhoudskosten. Of daarnaast nog een vergoeding kan worden gevraagd, hangt af van de oorspronkelijke bedoeling van partijen. De rechtbank tekent daarbij aan enerzijds dat de aanvaarding van een kettingbeding een waardedrukkend effect heeft op het onroerend goed van [X] en enige compensatie daarvoor geboden lijkt, anderzijds hebben partijen destijds kennelijk tot dit kettingbeding en niet tot bijvoorbeeld verhuring van de voorzieningen besloten. [A] c.s. zullen bij de bepaling van een redelijk tegenaanbod derhalve uit moeten gaan van feitelijke gegevens met betrekking tot de kosten van onderhoud en voorts rekening moeten houden met de elementen waaruit de oorspronkelijke kostenvergoeding was opgebouwd. Partijen kunnen ook overeenkomen dat zij een redelijke vergoeding zullen vaststellen door middel van mediation of dat zij daartoe een bindend adviseur zullen inschakelen.
4.11.
De omstandigheid dat [X] haar verplichtingen tot het in gebruik geven van de voorzieningen bevoegdelijk heeft opgeschort, bevrijdt haar niet van haar verplichtingen uit hoofde van het kettingbeding. Er blijft op [X] ten aanzien van de verschuldigde zaken een zorgplicht rusten, teneinde de mogelijkheid tot nakoming na beëindiging van het schuldeisersverzuim open te houden (art. 6:64 BW). Dat betekent dat op [X], zolang het kettingbeding niet is teniet gegaan, de verplichting rust om de voorzieningen, zoals deze destijds zijn aangelegd, te bewaren en te onderhouden. De kosten gemoeid met het bewaren en onderhouden van de verschuldigde zaken moeten binnen de grenzen der redelijkheid door de schuldeiser worden vergoed (art. 6:63 BW).
4.12.
Volgens de stellingen van [A] c.s. zijn de hippische voorzieningen deels afgebroken, deels gesloten. [X] heeft dit betwist. Vast staat echter dat de tennisbaan is afgebroken en niet opnieuw is aangelegd. [X] heeft aangeboden een nieuwe tennisbaan aan te leggen, mits [A] c.s. bereid zouden zijn een jaarlijkse vergoeding van € 385,- per bungalow te voldoen voor het onderhoud- en de exploitatiekosten. Dit aanbod is door [A] c.s. niet aanvaard. [A] c.s. hebben in plaats daarvan betaling door [X] van de in het kettingbeding opgenomen contractuele boete gevorderd. De rechtbank is echter van oordeel dat op dit moment, mede gelet op het aanbod van [X] om – naar de rechtbank begrijpt – op zijn kosten een nieuwe tennisbaan aan te leggen, door [A] c.s. onvoldoende is onderbouwd dat – al dan niet na herstel van de aanwezige voorzieningen – nakoming door [X] op grond van een aan hem toe te rekenen omstandigheid blijvend onmogelijk is geworden. Zou dat zijn komen vast te staan, dan zou daardoor het schuldeisersverzuim zijn beëindigd en de contractuele boete verschuldigd zijn geraakt. Thans heeft echter te gelden dat door de bevoegdelijke opschorting het niet-presteren door [X] niet als een tekortkoming kan worden aangemerkt en dat derhalve (nog) geen contractuele boete verschuldigd is. Deze situatie kan worden gewijzigd doordat [A] c.s. door een redelijke tegenprestatie te bieden hun verzuim zuiveren. Indien [X] op dat moment geen tennisbaan ter beschikking kan stellen, zal zij de boete verschuldigd zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [A] c.s. onbestreden hebben gesteld dat het fietspad was gepland in de openbare ruimte en dat er dus geen verplichting bestond om het fietspad op de tennisbaan aan te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is de verwijdering van de tennisbaan onder de gegeven omstandigheden dan ook aan [X] toe te rekenen.
4.13.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, concludeert de rechtbank derhalve dat de vordering tot betaling van de contractuele boete niet kan worden toegewezen.
4.14.
[X] heeft geen kosten op de voet van art. 6:63 BW gevorderd, maar betoogd dat ten titel van ongerechtvaardigde verrijking en redelijkheid en billijkheid de individuele eigenaren dienen bij te dragen in de kosten van de voorzieningen. Voor de hoogte van de bijdrage verwijst [X] naar de onder 2.10 vermelde facturen. Dit standpunt van [X] miskent dat [A] c.s. geen contract met [X] zijn overeengekomen, zodat er geen grond is om een vergoeding op deze facturen te baseren. De rechtbank merkt daarbij op dat bovendien niet is gebleken dat de eigenaren voor deze facturen in gebreke zijn gesteld. Voorts overweegt de rechtbank dat het op zichzelf mogelijk is dat [A] c.s. op grond van ongerechtvaardigde verrijking of om redenen van redelijkheid en billijkheid tot vergoeding van kosten jegens [X] gehouden zijn, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft [X] niet onderbouwd op grond van welke feiten en omstandigheden [A] c.s. daartoe thans verplicht zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat beide partijen hebben gesteld dat de voorzieningen door [A] c.s. vanaf het ontstaan van het geschil niet zijn gebruikt, waardoor niet aanstonds duidelijk is waarom [A] c.s. door de voorzieningen zouden zijn verrijkt. Gesteld noch gebleken is voorts dat [X] vanaf 2002 kosten heeft moeten maken om de voorzieningen in stand te houden. Om voormelde redenen ligt ook de reconventionele vordering van [X] voor afwijzing gereed.
4.15.
Tot slot merkt de rechtbank op dat gedurende het schuldeisersverzuim van [A] c.s. [X] zich als schuldenaar van zijn verplichting om de verschuldigde prestatie te verrichten kan bevrijden door in rechte bevrijding van zijn verbintenis te verzoeken (art. 6:60 BW) of deze te ontbinden krachtens art. 6:265 BW dan wel art. 6:259 BW. Een dergelijk verzoek van de zijde van [X] ligt echter in de onderhavige procedure niet voor.
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat zowel de vorderingen in conventie als in reconventie zullen worden afgewezen. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Brand en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: