ECLI:NL:RBDHA:2014:15313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het nultarief op omzetbelasting en de bewijslast voor export naar Rusland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de toepassing van het nultarief op de omzetbelasting. Eiseres, een onderneming die handelt in groenten, had het nultarief toegepast op leveringen aan een in Rusland gevestigde afnemer. De inspecteur van de Belastingdienst had echter naheffingsaanslagen opgelegd, omdat eiseres niet had aangetoond dat de geleverde goederen de Europese Gemeenschap daadwerkelijk hadden verlaten.

Tijdens de zitting op 21 oktober 2014 werd duidelijk dat eiseres niet was gehoord in de bezwaarfase, wat zij als een schending van haar rechten beschouwde. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel eiseres niet was gehoord, dit niet tot een andere uitkomst had geleid, aangezien zij geen nieuwe bewijsstukken had overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had voldaan aan de bewijslast om aan te tonen dat de goederen daadwerkelijk naar Rusland waren geëxporteerd.

De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor de toepassing van het nultarief op de ondernemer rust en dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd, ondanks het overleggen van verkoopfacturen en andere documenten. De naheffingsaanslagen werden dan ook terecht opgelegd. Daarnaast werden verzuimboetes van 10% opgelegd, omdat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een pleitbaar standpunt of afwezigheid van schuld. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 14/4669 en SGR 14/4726

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van4 november 2014 in de zaken tussen

[X] B.V., wonende te [vestigingsplaats], eiseres(gemachtigde: J.R. Mooring),

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 16 mei 2014 op de bezwaren van eiseres tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de tijdvakken 1 januari 2010 tot en met
31 december 2011 en 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 (de naheffingsaanslagen), alsmede de daarbij gegeven boetebeschikkingen en in rekening gebrachte heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2014.
Namens eiseres zijn verschenen [persoon A] en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B] en [persoon C].

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet). De activiteiten van eiseres bestaan uit de handel in groenten. Haar toeleverancier is in Nederland gevestigd en haar afnemer is de in Rusland gevestigde onderneming [A] (A).
2. Ter zake van de leveringen aan A heeft eiseres het nultarief als bedoeld in artikel 9, tweede lid, letter b, van de Wet toegepast.
3. In maart 2013 heeft verweerder een boekenonderzoek bij eiseres ingesteld naar de aanvaarbaarheid van de aangiften omzetbelasting.
4. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder de naheffingsaanslagen opgelegd, omdat eiseres volgens hem niet heeft aangetoond dat de aan A geleverde goederen zijn uitgevoerd uit de Europese Gemeenschap.
5. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de zaken dienen te worden terug gewezen naar verweerder omdat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd omdat de goederen die zij aan A heeft geleverd, zijn geëxporteerd naar Rusland.
Hoorplicht
6. Niet in geschil is dat eiseres niet is gehoord in de bezwaarfase terwijl zij daar wel om heeft gevraagd. Eiseres heeft echter ter zitting bevestigd op dit moment niet over andere bewijsstukken te beschikken dan welke zij reeds in de bezwaarfase heeft overgelegd en verweerder heeft verklaard dat hij op basis van de wel overgelegde stukken geen andere conclusie kan trekken dan hij bij de uitspraken op bezwaar heeft gedaan. Een hoorgesprek zou dan ook niet tot een andere uitkomst hebben kunnen leiden, zodat eiseres door het achterwege blijven van het horen niet is benadeeld. Gezien het bepaalde in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht is daarom geen aanleiding het beroep om die reden gegrond te verklaren en de zaak terug te wijzen naar verweerder.
Toepassing nultarief
7. Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, juncto tabel II van de Wet, bedraagt de belasting nihil voor goederen die door de ondernemer worden uitgevoerd uit de Gemeenschap, mits is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden.
8. Artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 bepaalt dat de aanspraak op toepassing van het nultarief slechts geldt indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt.
9. Uit het bovenstaande volgt dat op eiseres de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de goederen de Europese Gemeenschap hebben verlaten. Eiseres is daarin niet geslaagd. Met de door haar overgelegde verkoopfacturen, bankafschriften en foto’s heeft eiseres weliswaar aannemelijk gemaakt dat zij zaken heeft gedaan met A, maar hiermee heeft zij niet aangetoond dat de door haar geleverde goederen het grondgebied van de Europese Gemeenschap daadwerkelijk hebben verlaten. Haar enkele stelling dat voor het vervoer van de goederen door derden CMR-documenten zijn opgemaakt waaruit blijkt dat de goederen naar Rusland zijn vervoerd, is daarvoor onvoldoende omdat dit eiseres niet ontslaat van de op haar rustende bewijslast. Verweerder is niet gehouden op grond van die stelling onderzoek bij die derden te doen. De naheffingsaanslagen zijn dan ook terecht opgelegd.
Boete
10. Verweerder heeft op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met het bepaalde in paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst verzuimboetes van 10% van de verschuldigde belasting opgelegd, omdat op aangiften te weinig belasting is betaald.
11. Het opleggen van een verzuimboete blijft achterwege in geval sprake is van een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat daarvan sprake is. De enkele stelling dat zij naar eer en geweten heeft gehandeld, is daartoe onvoldoende De boetes zijn dan ook terecht opgelegd en de rechtbank acht de boetes van 10% overigens ook passend en geboden.
Heffingsrente
12. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden ingediend tegen de berekening van de heffingsrente. Niet gebleken is dat de heffingsrente ten onrechte of tot een te hoog bedrag is berekend.
13. Gelet op het bovenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.H. Suijkerbuijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 november 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.