In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de toepassing van het nultarief op de omzetbelasting. Eiseres, een onderneming die handelt in groenten, had het nultarief toegepast op leveringen aan een in Rusland gevestigde afnemer. De inspecteur van de Belastingdienst had echter naheffingsaanslagen opgelegd, omdat eiseres niet had aangetoond dat de geleverde goederen de Europese Gemeenschap daadwerkelijk hadden verlaten.
Tijdens de zitting op 21 oktober 2014 werd duidelijk dat eiseres niet was gehoord in de bezwaarfase, wat zij als een schending van haar rechten beschouwde. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel eiseres niet was gehoord, dit niet tot een andere uitkomst had geleid, aangezien zij geen nieuwe bewijsstukken had overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had voldaan aan de bewijslast om aan te tonen dat de goederen daadwerkelijk naar Rusland waren geëxporteerd.
De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor de toepassing van het nultarief op de ondernemer rust en dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd, ondanks het overleggen van verkoopfacturen en andere documenten. De naheffingsaanslagen werden dan ook terecht opgelegd. Daarnaast werden verzuimboetes van 10% opgelegd, omdat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een pleitbaar standpunt of afwezigheid van schuld. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.