ECLI:NL:RBDHA:2014:15199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
AWB 14/19938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot medische noodsituatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Armeense verzoekster, die zich in een procedure bevond tegen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Ze verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat haar uitzetting werd verboden totdat er op haar bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel de definitie van een 'medische noodsituatie' in het Protocol van het Bureau Medische Advisering (BMA) aansluit bij de omschrijving in de Vreemdelingencirculaire, er verschillen zijn in de interpretatie van deze begrippen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de verzoekster niet voldoende medische onderbouwing had geleverd voor haar stelling dat zij in een medische noodsituatie zou geraken bij het stopzetten van haar behandeling. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aanvraag van de verzoekster was afgewezen op basis van het advies van het BMA, waarin werd gesteld dat zij in staat was om te reizen en dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten was.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de verzoekster niet had aangetoond dat haar situatie zou verslechteren tot een medische noodsituatie. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing in procedures die betrekking hebben op vreemdelingenrecht en de beoordeling van medische noodsituaties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/19938

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2014 in de zaak tussen

[verzoekster],

geboren op [geboortedatum], van Armeense nationaliteit,
verzoekster,
(gemachtigde: mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Voorts heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
Verweerder heeft op 18 september 2014 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen, omdat uit het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 15 augustus 2014 blijkt dat verzoekster in staat is om te reizen en dat bij het uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn is te verwachten.
Verzoekster voert aan dat de definitie van het begrip ‘medische noodsituatie’, zoals verweerder die in zijn verweerschrift heeft overgenomen uit het Protocol Bureau Medische Advisering (Protocol) en zoals die door het BMA in de praktijk wordt geoperationaliseerd, een andere definitie betreft dan de definitie zoals verweerder die in zijn beleid B8/9.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft opgenomen. De definitie zoals die door het BMA wordt gehanteerd is volledig gericht op overlijden of volledige invaliditeit, maar niet op het op korte termijn ontstaan van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Het BMA past in de praktijk een te enge beschrijving van het begrip ‘medische noodsituatie’ toe.
3.1
In het Protocol is opgenomen van welke definitie het BMA uitgaat bij de beantwoording van de vraag naar de verwachting over het ontstaan van een medische noodsituatie op korte termijn:
“ ‘Onder medische noodsituatie wordt verstaan: die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Onder ‘op korter termijn’ wordt verstaan binnen een termijn van drie maanden.’
In de praktijk wordt de medische noodsituatie door BMA als volgt geoperationaliseerd:
‘Het achterwege blijven van de medische behandeling zal naar alle waarschijnlijkheid op korte termijn leiden tot betrokkene’s overlijden, dan wel een (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid (activiteiten dagelijks leven) of gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz).’ ”
3.2
In B8/9.1.3 Vc is het volgende opgenomen:
‘Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.’
3.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, hoewel in het Protocol wordt aangesloten bij de omschrijving van een ‘medische noodsituatie’ als is opgenomen in B8/9.1.3 Vc, er enig verschil kan zitten in de wijze van interpretatie van de omschrijving zoals die is opgenomen in de Vc en de operationalisering van het begrip door het BMA. Met name de omschrijving van het begrip ten aanzien van het gedeelte dat het achterwege blijven van behandeling kan leiden tot een ernstige vorm van geestelijke of lichamelijke schade, komt niet in de door het BMA geoperationaliseerde definitie van het begrip ‘medische noodsituatie’ terug.
3.4
Dit leidt echter niet tot toewijzing van het verzoek gelet op het volgende. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij, wanneer haar behandeling wordt stopgezet, in een medische noodsituatie zal geraken in de vorm van ernstige geestelijke schade. Dit standpunt heeft verzoekster echter niet met medische stukken onderbouwd. De grond slaagt daarom niet.
4. Voorts voert verzoekster aan dat de conclusie, zoals die in het BMA-advies is getrokken, dat zij met een GAF-score van 45 bij het uitblijven van behandeling niet in een medische noodsituatie zal geraken, niet inzichtelijk is. Immers, wanneer de behandeling, zoals zij die nu bij het GGZ krijgt, wordt stopgezet, zullen haar psychische klachten toenemen en zal haar GAF-score onder 45 zakken. Uit de stukken die verzoekster heeft overgelegd kan worden geconcludeerd dat zij met een lagere score in de omschrijving van ‘urgent’ valt. Een dergelijke score brengt ernstige beperkingen met zich en is sprake van een medische noodsituatie. Op dit punt ontbreekt in het BMA-advies een klinische redenering.
4.1
De voorzieningenrechter volgt verzoekster hierin niet. Uit het BMA-advies blijkt dat de BMA-arts een GAF-score van 45 in zijn advies heeft betrokken. Verzoekster heeft niet met medische stukken onderbouwd dat wanneer de behandeling, zoals zij die nu verkrijgt, stopt, haar klachten zullen verergeren en zij een lagere GAF-score zal krijgen waardoor zij in een medische noodsituatie zal geraken. De stukken zoals die door verzoekster zijn overgelegd hebben betrekking op een beschrijving van de beperkingen die behoren bij een bepaalde GAF-score, maar betreffen geen medische onderbouwing van de stelling van verzoekster. De grond treft geen doel.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Àkker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.