ECLI:NL:RBDHA:2014:15197

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
AWB 14/24543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende voortvarendheid van de staatssecretaris bij de voorbereiding van het vertrek van een Chinese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de maatregel van bewaring van eiser, een Chinese vreemdeling. Eiser was sinds 20 juni 2014 in bewaring gesteld op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 29 oktober 2014 beroep ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de openbare behandeling van het geschil op 17 november 2014 gehouden, waarbij eiser in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de voorbereiding van het vertrek van eiser naar China. De rechtbank heeft hierbij gekeken naar de duur van de maatregel van bewaring, de wijze waarop eiser invulling heeft gegeven aan zijn vertrekplicht en de activiteiten die verweerder heeft verricht om het vertrek van eiser te bespoedigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft aangetoond dat er geen contact mogelijk was met de nieuwe consul en dat er onvoldoende inspanningen zijn geleverd om het vertrek van eiser te realiseren.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de onmiddellijke opheffing van de bewaring bevolen. Tevens heeft de rechtbank eiser recht gegeven op schadevergoeding voor de periode dat hij in de Penitentiaire Inrichting verbleef, vastgesteld op € 1.920,-. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 974,- zijn begroot. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier is opgedragen om de schadevergoeding aan eiser uit te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/24543
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 november 2014 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Chinese nationaliteit, verblijvende in Penitentiaire Inrichting [locatie],
eiser,
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen, advocaat te Groningen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. L. Kersten, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Op 20 juni 2014 is aan eiser de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft op 29 oktober 2014 beroep ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de maatregel van bewaring en verzocht schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft voortgangsgegevens over de uitzetting van eiser ingediend.
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 17 november 2014. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. N. Hollander, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 96, derde lid, Vw het beroep gegrond.
Bij de belangenafweging zal de rechtbank in ieder geval betrekken de duur van de maatregel van bewaring, de wijze waarop eiser invulling heeft gegeven aan zijn vertrekplicht en de activiteiten die verweerder heeft verricht om het vertrek van eiser te bespoedigen.
Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afgewezen bij uitspraak van 7 juli 2014 (AWB 14/14577). Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij uitspraak van 31 juli 2014 (201405810/1/V3).
Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft het beroep tegen de voortduring van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen bij uitspraak van 25 september 2014 (AWB 14/19869).
4. Eiser voert onder meer aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Zo blijkt dat verweerder de brieven van eiser aan de politiepost in[plaats] nog niet heeft verzonden. Verweerder heeft ook niet, conform de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 september 2014 op korte termijn middels concrete informatie aangegeven of een presentatie in persoon van eiser bij de Chinese autoriteiten mogelijk is, en zo ja, binnen welke termijn deze zal kunnen plaatsvinden. In het vertrekgesprek van 23 september 2014 deelt de regievoerder mee dat er geen datum is voor een presentatie en dat er opnieuw zorgvuldig naar eisers zaak zal worden gekeken nadat de vrijheidsontnemende maatregel zes maanden heeft geduurd. Verweerder dient echter niet de termijn van zes maanden af te wachten, maar continu inspanningen te verrichten. Eiser werkt mee aan vertrek. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser niet wil meewerken. Tijdens de vertrekgesprekken is ook niet aangegeven wat er precies van eiser verlangd wordt.
4.1
In voornoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 september 2014 staat in rechtsoverweging 5.1 – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld sinds de indiening van de aanvraag om een laissez-passer bij de Chinese autoriteiten op 23 juni 2014. Nu eiser meewerkt aan het onderzoek mag van verweerder echter wel een actieve houding worden verwacht, ook richting de Chinese autoriteiten. De rechtbank verwacht dan ook dat verweerder thans op korte termijn middels concrete informatie zal aangeven of een presentatie in persoon van eiser bij de Chinese autoriteiten mogelijk is, en zo ja, binnen welke termijn deze zal kunnen plaatsvinden”.
4.2
Uit de door verweerder ingebrachte stukken blijkt dat verweerder sinds de sluiting van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure op 1 oktober 2014 en op 29 oktober 2014 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Chinese autoriteiten en dat er op 23 september 2014 en op 24 oktober 2014 vertrekgesprekken zijn gevoerd met eiser. Hieruit volgt niet dat een presentatie in persoon van eiser bij de Chinese autoriteiten mogelijk is, en zo ja, binnen welk termijn deze zal kunnen plaatsvinden. Verweerder stelt ter zitting dat er geen presentatiedatum voor eiser bekend is omdat verweerder tot op heden geen contact heeft kunnen leggen met de nieuwe consul die sinds augustus is aangesteld, maar dat verweerder wel tot op heden alles in het werk heeft gesteld om contact mogelijk te maken via de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Recentelijk is er volgens verweerder op 12 september 2014 en op 15 oktober 2014 contact geweest met voornoemde instanties. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld, nu verweerder niet heeft onderbouwd dat contact met de consul niet mogelijk is gebleken.
4.3
In de uitspraak van 25 september 2014 is overwogen dat eiser meewerkt aan zijn vertrek. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank dit ten onrechte heeft overwogen, omdat eiser niet actief meewerkt aan zijn vertrek. Daarom kan aan overweging 5.1 van de rechtbank in voornoemde uitspraak niet de betekenis worden gehecht, die eiser daaraan toekent, aldus verweerder. Ter onderbouwing van dit standpunt voert verweerder aan dat eiser weliswaar brieven heeft geschreven, maar dat een adres ontbreekt. Voorts heeft eiser in het vertrekgesprek van 17 juni 2014 verklaard dat hij drie jaar geleden al eens de ambassade heeft gebeld en dat hij ook in het vertrekgesprek van 23 september 2014 heeft verklaard dat hij wel eens heeft gebeld naar de ambassade. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet. Uit de stukken van het geding volgt dat van het adres nog een nummer ontbreekt. Uit de recente vertrekgesprekken blijkt niet dat deze omissie met eiser is besproken en hem is gevraagd om het ontbrekende nummer te achterhalen. Evenmin is eiser er in de recente vertrekgesprekken op aangesproken de ambassade te bellen. Nu het eiser niet precies duidelijk kon zijn wat van hem verlangd werd, wordt verweerder niet gevolgd in zijn standpunt dat eiser niet actief heeft meegewerkt aan zijn vertrek. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de regievoerder wellicht meer informatie kan geven over de voortvarendheid, maar dat de regievoerder niet meer tijdig voor de zitting kon worden bereikt, omdat de zaak pas recent op zitting is geplaatst. Verweerder heeft daarom verzocht om aanhouding van de behandeling ter zitting. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Dat verweerder de regievoerder ter voorbereiding van de zitting niet heeft kunnen bereiken, dient immers voor het risico van verweerder te komen, nu niet is gebleken dat verweerder gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 25 september 2014.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder sinds 25 oktober 2014 onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de voorbereiding van het vertrek van eiser, bij bepaling van welke datum enerzijds acht is geslagen op de uitspraak van 25 september jl., waarin is overwogen dat verweerde “op korte termijn” informatie dient te verstrekken en anderzijds rekening is gehouden met de door verweerder aangevoerde problemen met het leggen van contact met de nieuwe consul. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
5. Gelet op het voorgaande komt eiser met toepassing van artikel 106 Vw in aanmerking voor toekenning van schadevergoeding. Voor het verblijf van eiser in de Penitentiaire Inrichting [locatie] wordt een schadevergoeding van € 80,- per dag toegekend. Nu eiser 24 dagen aldaar heeft verbleven wordt de schadevergoeding op € 1.920,- begroot (24 dagen x € 80,-). De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, betaalt op grond van artikel 93, Wetboek van Strafvordering, het bedrag van de vergoeding uit.
6. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 974,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan gemachtigde een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe tot een bedrag van € 1.920,- en veroordeelt verweerder tot vergoeding van die schade aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 974,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kleij, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R. Mattemaker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoeding en draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 1.920,- uit te betalen.
Gedaan op 18 november 2014, door mr. S. Kleij, rechter.
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel