In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser, van Sierra Leoonse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de weigering van toegang tot Nederland en tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan hem was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen de toegangsweigering ongegrond was, omdat eiser niet in het bezit was van de vereiste documenten voor grensoverschrijding. De rechtbank stelde vast dat de toegangsweigering op 7 augustus 2014 in werking was getreden, terwijl de vrijheidsontnemende maatregel op 6 augustus 2014 was opgelegd. Dit leidde tot de conclusie dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was, omdat er op dat moment geen geldige toegangsweigering was. De rechtbank heeft de vrijheidsontnemende maatregel gegrond verklaard en eiser recht op schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige detentie. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 1.510,-. De rechtbank heeft ook verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 974,- werden begroot. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier is opgedragen de schadevergoeding aan eiser te betalen.