In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de asielaanvraag van verzoeker, die stelt van Soedanese nationaliteit te zijn. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag afgewezen, uitgaande van de Tsjadische nationaliteit van verzoeker, ondanks eerdere verklaringen die de Soedanese nationaliteit bevestigden. Verzoeker had documenten overgelegd, waaronder een 'Residence certificate' van de Soedanese ambassade en een verklaring van de consul, die zijn claim ondersteunden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris in zijn besluit niet consistent was in de beoordeling van de nationaliteit van verzoeker, vooral gezien de eerdere uitspraak van de rechtbank waarin werd vastgesteld dat verweerder op basis van een taalanalyse had geconcludeerd dat verzoeker Soedanees was. De voorzieningenrechter vond dat het rechtszekerheidsbeginsel vereiste dat de staatssecretaris in alle procedures consistent moest zijn over de nationaliteit van verzoeker. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraken en de nieuwe feiten in acht genomen moesten worden. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de hoofdzaak nu was beslist. De staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die in totaal € 1.461,- bedroegen.