ECLI:NL:RBDHA:2014:15021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidieaanvraag uit het Europees Sociaal Fonds en de kwalificatie van brutoloonkosten als verletkosten

In deze zaak heeft eiseres, een organisatie die zich richt op het opleiden van schoolverlaters zonder startkwalificatie, een beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit besluit, genomen op 8 januari 2014, stelde de subsidie uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) voor het project "Rollercate 2008" vast op € 188.567,-. Eiseres was van mening dat de brutoloonkosten van de deelnemers aan het project subsidiabel waren, terwijl verweerder deze kosten als verletkosten kwalificeerde en daarom niet subsidiabel achtte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de subsidieaanvraag betrekking had op de verbetering van de arbeidsmarktpositie van werkenden. Eiseres had in haar aanvraag geen melding gemaakt van brutoloonkosten voor de deelnemers, wat volgens de rechtbank een belangrijke omissie was. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet mocht vertrouwen op een subsidieverlening voor deze kosten, aangezien de definitie van verletkosten, zoals opgenomen in de Handleiding Projectadministratie (HPA), ook van toepassing was op de aanvraag van eiseres. De rechtbank concludeerde dat de brutoloonkosten van de deelnemers aan het project terecht als verletkosten waren aangemerkt, omdat deze kosten betrekking hadden op de periode waarin de deelnemers niet inzetbaar waren voor werkzaamheden.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers op 11 december 2014, in aanwezigheid van griffier mr. W.J. Edens. De beslissing werd openbaar uitgesproken en is relevant voor de interpretatie van subsidiabele kosten binnen het kader van het ESF.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/3656

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2014 in de zaak tussen

[X], te [P], eiseres

(gemachtigde: T. Groenink),
en

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A. van der Oord en C.G.A. Kok).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidie van eiseres uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) vastgesteld op € 188.567,-.
Bij besluit van 27 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2014.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen.
Verweerder heeft op 6 augustus 2014 nadere stukken ingezonden. Eiseres heeft op 3 september 2014 en 7 september 2014 stukken ingezonden.
Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft op 14 november 2008 een herziene aanvraag ingediend voor subsidie uit het ESF 2007-2013 (herzien) (hierna: de Subsidieregeling) voor het project “Rollercate 2008”. Verweerder heeft op 11 december 2008 voor de projectactiviteit Scholing, Actie D. Verbetering arbeidsmarktpositie van werkenden een maximaal subsidiebedrag van € 431.592,- verleend.
1.2
Het project Rollercate 2008 behelst het opleiden van schoolverlaters zonder startkwalificatie. De leerlingen volgen een zogeheten BBL-opleidingstraject, bestaande uit een beroepsbegeleidende leerweg, omvattend een praktijkdeel van 60% of meer van de studieduur. Alle leerlingen hebben een overeenkomst met het leerbedrijf en ontvangen een loon van het leerbedrijf op grond van de overeenkomst.
1.3
Op 8 januari 2014 is naar aanleiding van de ingediende einddeclaraties en op basis van de definitieve rapporten van bevindingen de subsidie vastgesteld op € 188.567,-. Daarbij heeft verweerder – voor zover hier van belang - de loonbetalingen aan de deelnemers ter hoogte van een bedrag van € 363.645,16 als niet subsidiabele kosten aangemerkt.
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brutoloonkosten van de deelnemers niet subsidiabel zijn omdat deze als verletkosten moeten worden aangemerkt. Verletkosten zijn op grond van artikel 14, aanhef en onder f, van de Subsidieregeling niet subsidiabel. In de Handleiding Projectadministratie (HPA) van december 2005, 3e gewijzigde druk, paragraaf 4.2.4.6 is weergegeven dat onder verletkosten mede moet worden verstaan de brutoloonkosten voor deelnemers aan projecten voor werkenden. Alhoewel deze HPA niet op onderhavige aanvraag van toepassing is, is de interpretatie van het begrip verletkosten niet gewijzigd. Eiseres was op de hoogte van deze interpretatie nu zij ook in de periode dat de HPA van december 2005 werd toegepast, ESF-subsidie heeft aangevraagd. Eiseres heeft in de aanvraag de brutoloonkosten van de deelnemers niet herkenbaar opgenomen. Eiseres kon derhalve aan de subsidieverlening op basis van de aanvraag niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat de brutoloonkosten van de deelnemers gesubsidieerd werden.
2.2
Eiseres heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de brutoloonkosten van de deelnemers aan het project geen verletkosten zijn. Verletkosten, zijn gelet op de letterlijke betekenis van het woord kosten vanwege afwezigheid van personen. De deelnemers ontvingen echter loon vanwege hun aanwezigheid op het project. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat zij bij de aanvraag juiste en volledige informatie heeft verstrekt. Voor zover er onduidelijkheid bestond over het opnemen van de loonkosten van de deelnemers, heeft verweerder een eigen onderzoeksplicht en had hij bij twijfel de aanvraag moeten afwijzen. Eiseres doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Pas in het rapport van 19 mei 2009 stelt verweerder dat opleidingskosten slechts gedeeltelijk worden gesubsidieerd en de post loonbetalingen niet. Dit is echter na de uitvoering van het project.
3. Het beroep richt zich uitsluitend tegen verweerders besluit de loonkosten van de deelnemers aan het project niet aan te merken als subsidiabele kosten op grond van de Subsidieregeling. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat op de onderhavige aanvraag de HPA, ESF Doelstelling van 22 maart 2007 van toepassing is, zodat de rechtbank daar ook van uit zal gaan. De HPA is onderdeel van de Subsidieregeling en daarmee een praktische uitwerking van de bepalingen die in de Subsidieregeling en in de diverse voor de uitvoering van het ESF toepasselijke Europese verordeningen zijn opgenomen. Met in achtneming van deze HPA worden de subsidiabele kosten bepaald.
4.1.
In de HPA is in paragraaf 3.1,
Subsidiabele kosten (Subsidieregeling, hoofdstuk 3)
Welke kosten zijn subsidiabel?is opgenomen:
“ Welke projecten/activiteiten zijn subsidiabel? Voor subsidie komen in aanmerking projecten, die in hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling zijn genoemd. In hoofdstuk 3 van de Subsidieregeling wordt vervolgens per Actie nader omschreven welke projectactiviteiten in ieder geval voor subsidie in aanmerking komen. Onderstaande tabel geeft per Actie de subsidiabele kosten weer.
Tabel: Subsidiabele kosten per Actie en artikelnummer van de Subsidieregeling: ”
Actie A (art. 3.1)
Actie B (art. 3.2)
Actie C (art. 3.3)
Actie D (art. 3.4)
Actie E (art. 3.5)
Tot een maximum van
10% van het jaarbudget
per betrokken
college van B&W:
1. Kosten van re-integratietrajecten,
waaronder inbegrepen
kosten van scholing en
training;
2. Exploitatiekosten,
als bedoeld in artikel
3.3, tweede lid van de
Subsidieregeling;
3. de overheadkosten
zoals genoemd in
artikel 3.1, eerste lid,
onderdeel c van de
Subsidieregeling
1. de kosten van individuele
trajectbegeleiders;
2. kosten van ontwikkeling van
opleidingen, cursussen en
trainingen passend in het doel
bedoeld in art. 2.2.1, tot
maximaal 10% van de
subsidiabele kosten genoemd in
de beschikking tot subsidieverlening.
3. de kosten van scholing en
training van gedetineerden;
4. de exploitatiekosten zoals
genoemd in artikel 3.3, tweede
lid van de Subsidieregeling
5. de overheadkosten zoals
genoemd in artikel 3.2, eerste
lid, onderdeel e van de Subsidieregeling
1. kosten van docenten en
begeleiders
2. kosten van ontwikkelingsactiviteiten
gericht op activiteiten
als bedoeld in art. 2.3.2, onderdeel
h, onder 1º, 2º en 3º, tot een
maximum van 10% van de subsidiabele
kosten genoemd in de
beschikking tot subsidieverlening.
3. kosten van specifieke cursussen
en training van deelnemers;
4. de exploitatiekosten zoals
genoemd in artikel 3.3, tweede lid
van de Subsidieregeling;
5. de overheadkosten zoals
genoemd in artikel 3.3, eerste lid,
onderdeel e van de Subsidieregeling.
Tot een maximum van 10% van
het jaarbudget per aanvrager:
1. de kosten van opleidingen,
cursussen en trainingen tot en met MBO-4 niveau;
2. de kosten van ontwikkeling of
aanpassing van bovengenoemde
opleidingen, cursussen en
trainingen tot een maximum van
10% van de subsidiabele kosten
genoemd in de beschikking tot
subsidieverlening;
3. de exploitatiekosten zoals
genoemd in artikel 3.3, tweede lid van de Subsidieregeling
4. de overheadkosten zoals
genoemd in artikel 3.4, eerste lid,
onderdeel d van de Subsidieregeling
Nader te bepalen
4.2.
In de HPA wordt in paragraaf 3.1.1,
Kostensoorten,een beschrijving gegeven van de verschillende kostensoorten. Hierin wordt – voor zover van belang – vermeld dat de loonkosten voor (intern) instructie- en overheadpersoneel opgevoerd mogen worden.
Voorts staat in paragraaf 3.1.2.5
, Kosten voor opleidingen,dat de volgende kosten voor opleidingen, gevolgd aan een Regionaal Opleidingscentrum (ROC) subsidiabel zijn:
• Het wettelijk vastgestelde cursusgeld. De hoogte ervan is afhankelijk van het niveau
(schooljaar 2006-2007: niveau 1 en 2: € 199,71. Niveau 3 en 4: € 485,60).
• Het inschrijfgeld en examengeld.
• Boekengeld;
• De subsidiabele instructiekosten voor praktijkbegeleiders/leermeesters.
5.1
De onderhavige subsidieaanvraag betreft actie D (artikel 3.4), verbetering arbeidsmarktpositie voor werkenden. De rechtbank is van oordeel dat uit de tabel noch uit de beschrijving per kostensoort blijkt dat de brutoloonkosten van deelnemers aan het project voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Dat brutoloonkosten niet subsidiabel zijn, is tegen de achtergrond van de aard van het project, te weten een project voor scholing ter verbetering van de arbeidsmarktpositie voor werkenden, begrijpelijk. Ook uit het gegeven dat in de HPA wordt vermeld dat de loonkosten van (interne) instructie- en overheadpersoneel onder voorwaarden gesubsidieerd kunnen worden, kan worden opgemaakt dat de brutoloonkosten van de deelnemers niet voor subsidie in aanmerking komen.
5.2
Verweerders betoog dat de brutoloonkosten moeten worden aangemerkt als verletkosten in de zin van artikel 14, aanhef en onder f, van de Subsidieregeling, moet dan ook tegen de achtergrond van het vorengaande gelezen worden. Hiermee wordt bedoeld de loonkosten gedurende de periode dat de deelnemer zijn tijd aan scholing besteedt en derhalve niet inzetbaar is voor zijn werkzaamheden. Deze loonkosten, zijnde verletkosten, zijn uitgesloten van subsidie. Eiseres neemt het standpunt in dat de deelnemers een leerovereenkomst met een leerbedrijf zijn aangegaan om 22 maanden in de praktijk te leren. Deze leerovereenkomst, de BBL-opleiding, moet volgens eiseres als scholing worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt dat nu eiseres de leerovereenkomst in zijn geheel als scholing aanmerkt en als gevolg daarvan de loonkosten van de deelnemers als scholingskosten heeft opgevoerd, verweerder de loonkosten van de deelnemers op goede gronden als verletkosten in de zin van artikel 14, aanhef en onder f, van Subsidieregeling heeft aangemerkt. De deelnemers zijn tijdens de scholing immers niet inzetbaar voor werkzaamheden. Hierbij is van belang dat onderhavig project valt onder Actie D, verbetering van de arbeidspositie van werkenden. De uitleg van eiseres zou tot het gevolg hebben dat de deelnemers gedurende de leerovereenkomst niet als werkenden kunnen worden beschouwd omdat zij uitsluitend geschoold worden. Het betoog van eiseres dat loonkosten gemaakt worden voor de aanwezigheid van de deelnemers en derhalve gelet op de letterlijke betekenis van het woord verlet geen verletkosten zijn, treft dan ook geen doel. .
6.1.
Resteert de vraag of eiseres erop mocht vertrouwen dat op grond van de door haar ingediende aanvraag de loonkosten van deelnemers wel gesubsidieerd zouden worden. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de bij de aanvraag overgelegde Bijlage AO/IC geen melding heeft gemaakt van brutoloonkosten voor de deelnemers. In het bijzonder wijst de rechtbank op Hoofdstuk 4, financiële administratie. Eiseres heeft in dit hoofdstuk de brutoloonkosten van de deelnemers niet als subsidiabele kosten opgevoerd, in tegenstelling tot de loonkosten van begeleiders en docenten. Eiseres heeft in de bijlage “ kosten van de directe activiteiten” bij de diverse functies, als activiteit opgegeven “scholing” en daarbij een uurtarief van € 28,50 genoteerd. Anders dan eiseres stelt, had verweerder hieruit niet hoeven op te maken dat dit tarief het bruto uurloon van de deelnemers betrof en niet de kosten van scholing.
6.2
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres wetenschap had dan wel had kunnen hebben dat onder het begrip verletkosten in het kader van de ESF subsidie mede wordt begrepen brutoloonkosten van de deelnemers aan projecten voor werkenden. Deze uitleg is immers al opgenomen in de HPA, ESF Doelstelling 3, december 2005, 4e druk, paragraaf 4.2.4.6, Loonkosten deelnemers. Weliswaar is de HPA van december 2005 niet van toepassing op onderhavige aanvraag maar de uitleg van het begrip verletkosten is ongewijzigd. Eiseres heeft in de periode dat deze HPA van toepassing was ook subsidie gevraagd en had derhalve op de hoogte kunnen zijn van verweerders uitleg van het begrip verletkosten. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr W.J. Edens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2014.