ECLI:NL:RBDHA:2014:14986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 22369 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming van vreemdelingen en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, een gezin bestaande uit eiseres 1, eiser 1 en hun minderjarige kind, beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregelen die hen zijn opgelegd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eisers, van Mongolische nationaliteit, hebben op 30 september 2014 een beroepschrift ingediend, waarin ook om schadevergoeding werd verzocht. De openbare behandeling vond plaats op 13 oktober 2014, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en de verweerder door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregelen op 3 oktober 2014 zijn opgeheven, waardoor enkel de vraag over de schadevergoeding nog ter beoordeling lag. De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder niet had gemotiveerd waarom hij van zijn beleid was afgeweken. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring vanaf 30 september 2014 niet gerechtvaardigd was en dat eisers recht hadden op schadevergoeding voor de onrechtmatige bewaring.

De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 160,-- voor twee dagen onrechtmatige bewaring en veroordeelde verweerder in de proceskosten van € 974,--. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers en is openbaar uitgesproken op 17 oktober 2014.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/22369
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2014, beroep vrijheidsontnemende maatregel in de zaak tussen
[X] (eiseres 1) en [Y] (eiser 1), V-nummers [nummer X] en [nummer Y], eisers
(gemachtigde: [A]),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. [B]).

Procesverloop

Op 30 september 2014 hebben eisers een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2014. Eisers zijn aldaar verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op [geboortedatum X] respectievelijk
[geboortedatum Y] en de Mongolische nationaliteit te hebben. De beroepen zijn gericht tegen de besluiten van verweerder van 30 september 2014 waarbij eisers de vrijheidsontnemende maatregelen zijn opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat de bewaringen van eisers na de indiening van de beroepschriften op 3 oktober 2014 zijn opgeheven. Gelet hierop is nog slechts in geschil of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 toe te kennen.
2 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 staat ter beoordeling of dit besluit in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Uit de dossierstukken maakt de rechtbank op dat eiseres 1 tezamen met haar echtgenoot, de heer [Z] (V-nummer [nummer Z]) en hun minderjarige kind, in Nederland asiel hebben aangevraagd. De echtgenoot van eiseres 1 is op 30 september 2013 aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring gestel. Eisers 1 is tezamen met haar minderjarige kind eveneens in vreemdelingenbewaring genomen. Eiseres 1 heeft blijkens het proces-verbaal van gehoor van 30 september 2014 medegedeeld dat zij niet met haar kind wenst te worden gedetineerd.
Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat eisers niet hebben meegewerkt aan een eerder geplande Dublinoverdracht naar Frankrijk. Eerst toen bekend was wat de volgende uitzetdatum zou zijn, zijn eisers in bewaring gesteld. Eisers dienden volgens verweerder in bewaring te worden gesteld omdat de uiterste overdrachtsdatum van 4 oktober 2014 in gevaar kwam. Onder verwijzing naar de uitspraak van 23 mei 2013 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft verweerder aangegeven dat eisers in bewaring konden worden gesteld omdat een belangenafweging is gemaakt waarbij het belang van het minderjarige kind om niet gedetineerd te worden, is betrokken.
Verweerder volstaat volgens zijn beleid, zoals bekend gemaakt in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) paragraaf A5/2.1, in het geval van een gezin met twee ouders waarbij het gevaar op onttrekking aan het toezicht of de uitzetting bestaat, met het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel aan één ouder. Aan de overige gezinsleden wordt in dat geval een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Als uitzondering wordt in het belang van grensbewaking het gehele gezin de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd als het gezin de toegang tot Nederland - en daarmee het Schengengebied - is geweigerd, ongeacht of sprake is van een gezin met één- of twee ouders.
Niet in geschil is dat eiseres 1 en haar minderjarige kind behoren tot een gezin met twee ouders, welk gezin niet de toegang tot Nederland is geweigerd. De echtgenoot van eiseres 1 is zoals hiervoor overwogen eveneens in vreemdelingenbewaring genomen. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder in afwijking van bovenvermeld beleid, daarnaast ook is overgegaan tot het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel aan eisers 1 en haar minderjarige kind en niet heeft volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel. Verweerder heeft niet nader gemotiveerd waarom hij van zijn bekend gemaakte beleid is afgeweken. Ten aanzien van de verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de AbRS van 23 mei 2013, wordt overwogen dat in die uitspraak wordt verwezen naar het door de staatssecretaris in paragraaf A6/1.6 van de Vc 2000 gevoerde beleid. De rechtbank overweegt dat A6/1.6 van de Vc 2000 is vervangen door A5/2.4 van de Vc 2000.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van eisers vanaf 30 september 2014 onrechtmatig was. Het beroep is derhalve gegrond.
Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor twee dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 2 x € 80,-- = € 160,--.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 974,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 487,-- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe, groot € 160,-- ten laste van verweerder, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 974,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van
drs. F.J.M. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 oktober 2014.