ECLI:NL:RBDHA:2014:14926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
C-09-473928 - JE RK 14-2169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling wegens positieve ontwikkeling in de gezinsdynamiek

Op 18 november 2014 heeft de Rechtbank Den Haag, onder leiding van kinderrechter mr. C.L. Strop, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige. Het verzoek tot verlenging was ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, met als doel de ondertoezichtstelling voor een jaar te verlengen. De minderjarige, die getuige en slachtoffer was van huiselijk geweld door de vader, vertoonde gedragsproblemen en had een moeilijke relatie met zijn ouders. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, de bijlagen en de verklaringen van de betrokken partijen, waaronder de ouders en vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds de eerdere ondertoezichtstelling, die liep van 21 februari 2014 tot 21 november 2014, positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. De ouders hebben laten zien dat zij in staat zijn om samen te werken in het belang van de minderjarige. Bureau Jeugdzorg heeft ter zitting aangegeven dat er een positieve ontwikkeling is waargenomen in de omgang tussen de ouders en de minderjarige. De moeder heeft aanvankelijk twijfels gehad over de vader, maar deze zijn verminderd door de positieve ervaringen tijdens de omgang.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek, niet aanwezig zijn. De ouders zijn bereid om de hulpverlening in het vrijwillige kader voort te zetten en hebben aangetoond dat zij het belang van de minderjarige vooropstellen. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is gegeven ter openbare terechtzitting en kan binnen drie maanden in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 14-2169
Zaaknummer: C/09/473928
Datum beschikking: 18 november 2014

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling

Beschikking op het op 19 september 2014 ingekomen verzoekschrift van:

de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Zoetermeer (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige],geboren op [geboortedag]2004 te [geboorteplaats]
kind van:
[Mevrouw A]
,
de moeder,
wonende te [woonplaats 1],
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent,
en
[de heer B],
de vader,
wonende te [woonplaats 2].
De minderjarige verblijft bij de moeder.

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de brief d.d. 14 november 2014 van de zijde van de advocaat van de moeder.
Op 18 november 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw[Mevrouw C], namens Bureau Jeugdzorg;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. G.D. Haytink;
- de vader.

Feiten

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 11 februari 2014 de minderjarige onder toezicht gesteld van 21 februari 2014 tot 21 november 2014.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar. Aan het verzoek ligt ten grondslag dat de minderjarige lange tijd getuige en slachtoffer is geweest van huiselijk geweld door de vader. De minderjarige heeft zijn vader voor een periode van drie jaar niet gezien. De minderjarige laat gedragsproblemen zien in de thuissituatie maar ook op school. Hij kan flinke driftbuien hebben, liegen, neerslachtig zijn en hij heeft moeite zich te concentreren op school. Ook meldt de school dat de minderjarige gepest wordt. Op dit moment ziet de minderjarige zijn vader onder begeleiding en wordt er toegewerkt naar onbegeleide omgang. Zowel de minderjarige als de vader lijken de omgang als positief te ervaren. De moeder vindt het nog moeilijk om emotionele toestemming te geven voor het contact van de minderjarige met de vader. Bureau Jeugdzorg verzoekt een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar zodat in die periode kan worden bezien hoe de moeder, de vader en de minderjarige omgaan met de opbouw van het contact tussen de vader en de minderjarige.
[Mevrouw C] heeft namens Bureau Jeugdzorg ter zitting het verzoek gehandhaafd. Zij heeft aangegeven dat zij een positieve ontwikkeling heeft waargenomen op de gang voorafgaand aan de zitting. Zij constateerde daar dat de ouders goed met elkaar om kunnen gaan en dat zij op een rustige manier met elkaar overleggen. Bureau Jeugdzorg acht deze positieve ontwikkeling echter nog te pril en wil liever een eerste of een tweede evaluatie afwachten van de ingezette therapie voordat de ondertoezichtstelling kan worden afgesloten.
Namens de moeder is verweer gevoerd. Er is voldoende hulpverlening binnen het gezin. Zo is er een ambulante gezinsbegeleider en deze hulp kan ook in het vrijwillige kader worden voortgezet. Aanvankelijk was de moeder sceptisch of de vader zich aan de afspraken zou houden, maar de vader heeft bewezen dat hij zich aan de afspraken houdt. De omgang tussen de vader en de minderjarige verloopt goed en de minderjarige heeft zelfs al bij de vader gelogeerd. De ouders hebben een normaal contact met elkaar als het gaat om de zorg en de opvoeding van de minderjarige. Het loyaliteitsconflict van de minderjarige is flink verminderd en de verhouding met de stiefvader is verbeterd. De minderjarige behoeft alleen nog hulp voor de regulatie van zijn gedrag. De minderjarige kan aangemeld worden voor een therapie bij de Golfbreker, maar een ondertoezichtstelling is voor deze aanmelding niet noodzakelijk. De ouders staan immers ook achter deze therapie en kunnen het zelf aanvragen via de huisarts.
De vader heeft verweer gevoerd. Volgens hem heeft de minderjarige in de afgelopen periode te veel verschillende begeleiders en hulpverleners om zich heen gehad en is dit niet langer in zijn belang. Volgens de vader verloopt het contact tussen hem en de moeder en de omgang met de minderjarige nu goed. De ouders hebben bij het omgangshuis een zogenaamde zorgoplosser opgesteld, hierin zijn verschillende scenario’s opgenomen van wat er mis kan gaan en hoe de ouders dan moeten handelen. De vader heeft het vertrouwen dat hij eventuele moeilijkheden in goed overleg met de moeder kan oplossen en dat de omgang met de minderjarige door zal gaan.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat zij de huidige ontwikkeling positief acht. De ouders zijn beiden ter zitting verschenen, laten duidelijk zien dat zij samen overweg kunnen en dat zij het met elkaar eens zijn over hoe te handelen in het vervolg. Beide ouders spreken in het belang van de minderjarige en geven aan bereid te zijn de hulpverlening in het vrijwillige kader te zullen voortzetten. Daarbij laten zij zien het belang van de minderjarige voorop te stellen. De kinderrechter zal de ouders het vertrouwen geven te laten zien dat zij het in het vrijwillige kader verder aankunnen, mede gelet op de positieve ontwikkeling die zij hebben bereikt. Daarnaast acht de kinderrechter het positief dat de ouders tevens voorbereid zijn op een terugval en hoe dan te handelen mocht hiervan sprake zijn. Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2014 in tegenwoordigheid van J.A. van Soest als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.