In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 november 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2011. Het verzoekschrift was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, en betrof de minderjarige die feitelijk bij zijn grootmoeder verblijft. De moeder, [mevrouw A], heeft geen dagstructuur, blijft bij haar gewelddadige partner en kampt met financiële problemen. De vader, [de heer B], is gedetineerd. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, het rapport van de Raad en de verklaringen van de betrokken partijen, waaronder de moeder, de vader en de grootmoeder. Tijdens de zitting is gebleken dat de moeder onvoldoende affectie toont naar de minderjarige en dat er zorgen zijn over de pedagogische verwaarlozing.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn, zoals genoemd in de artikelen 1:254 en 1:261 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat hij bij de grootmoeder verblijft, gezien de problematiek van de moeder. De kinderrechter heeft besloten de minderjarige voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden en machtigt deze stichting om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de grootmoeder. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.