ECLI:NL:RBDHA:2014:14909

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
439012 HA ZA 13-273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over inbrengplicht van schenkingen en verdeling van de nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen vier erfgenamen van de overleden moeder, [erflaatster]. De procedure is gestart na het overlijden van [erflaatster] op 27 december 2010, waarbij zij op 24 april 1997 een testament had opgesteld. De erfgenamen, [A], [B], [C] en [D], zijn in een conflict verwikkeld over de verdeling van de nalatenschap en de inbrengplicht van schenkingen die aan [D] zijn gedaan. De erfgenamen hebben een volmacht ondertekend waarbij [A] als vertegenwoordiger is aangewezen voor de afwikkeling van de nalatenschap. De notaris heeft een concept-akte van verdeling opgesteld, waarin onder andere een schenking van f. 30.000 aan [D] is opgenomen, die volgens de andere erfgenamen moet worden ingebrachte in de nalatenschap. [D] betwist deze schenking en stelt dat het geld bedoeld was voor zijn studie. De rechtbank oordeelt dat de betaling moet worden gekwalificeerd als een schenking, en dat [D] verplicht is deze in te brengen in de verdeling van de nalatenschap. Daarnaast zijn er geschillen over andere bedragen die aan [D] zijn overgemaakt, waaronder leningen en voorschotten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de stellingen van [D] dat deze bedragen geen schenkingen zijn. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor nadere bewijslevering door [D] en heeft verdere beslissingen opgeschort.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

team handel
zaaknummer / rolnummer: C09/439012 / HA ZA 13-273
Vonnis van 15 januari 2014
in de zaak van

1.[A],

wonende te [woonplaats],

2. [B],

wonende te [woonplaats],
3.
[C],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie,
advocaat mr. H.L. Duijm,
tegen
[D],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.M.C. Marius-van Eeghen.
Partijen worden hierna [A], [B], [C] en [D] genoemd.

1.De procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding met producties van 5 maart 2013;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie met producties;
  • het vonnis waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
  • het proces-verbaal van de op 3 oktober 2013 gehouden comparitie van partijen met de daarin genoemde stukken.
1.2
Tot slot is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie
2.1
Op 27 december 2010 is de moeder van partijen, [erflaatster] (hierna: erflaatster), overleden. Partijen zijn de vier enige erfgenamen van erflaatster, die op 24 april 1997 een testament had opgesteld.
2.2
Op 18 februari 2011 hebben [B], [C] en [D] een volmacht ondertekend waarin zij [A] aanwezen als hun vertegenwoordiger bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.
2.3
Op verzoek van [A] heeft notaris J. Kroes te [woonplaats] (hierna: de notaris) een concept-akte van verdeling van de nalatenschap van erflaatster (hierna: de concept-akte) opgesteld. Voor zover hier van belang vermeldt de concept-akte de volgende baten:
i) onder de roerende goederen is een Volkswagen Lupo (hierna: de auto) opgenomen met een geschatte waarde van € 4.000;
ii) onder “inbreng schenkingen” staat dat [D] een schenking van f. 30.000/
€ 13.613,41 dient in te brengen;
iii) onder “voorgeschoten bedragen” staat dat € 1.200 aan hypotheekrente is voorgeschoten aan [D];
iv) onder “geldlening” staan twee leningen aan [D], één van € 1.400 en één van
€ 20.000.
In de concept-akte zijn de hiervoor genoemde bedragen verdisconteerd in de verdeling, door verrekening met [D] erfdeel.
2.4
Daarnaast bevat de concept-akte de volgende posten:
i. i) inboedelgoederen ter waarde van € 1.500,
ii) een vaderlijk erfdeel van € 2.722,68 per kind,
iii) crematiekosten van € 6.679,
iv) het saldo van de ervenrekening van € 158.760,50,
v) boedelkosten van € 3.825,89,
en vermeldt de concept-akte dat de opgelegde aanslag successierecht is voldaan.
2.5
[A], [B] en [C] onderschrijven de concept-akte, [D] niet.
2.6
De notaris heeft een gewijzigde concept-akte (hierna: de gewijzigde concept-akte) opgesteld met een wijziging ten aanzien van het vaderlijk erfdeel, dat daarin is gesteld op
€ 6.129 per kind.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie
3.1
[A], [B] en [C] vorderen in conventie dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de verdeling van de nalatenschap van erflaatster wordt vastgesteld conform de gewijzigde concept-akte, met veroordeling van [D] in de kosten.
3.2
[D] voert verweer in conventie en vordert in reconventie dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht wordt verklaard dat:
a. [A], [B] en [C] opgave moeten doen van alle objecten uit de inboedel die niet staan vermeld in de boedelbeschrijving;
b. [A], [B] en [C] alsnog zorg moeten dragen voor een adequate waardering van alle roerende zaken per object;
c. eventuele schenkingen van erflaatster niet door [D] behoeven te worden ingebracht;
d. er geen sprake is van leningen die door [D] moeten worden terugbetaald;
e. de juiste hoogte van het vaderlijk erfdeel van [D] alsnog moet worden opgenomen;
f. de kosten van de crematie van erflaatster niet juist zijn opgegeven en alsnog dienen te worden onderbouwd;
g. de sieraden niet juist zijn gewaardeerd mede omdat er geen complete opgave van is gedaan en dat deze alsnog moeten worden betrokken en getaxeerd op € 7.500;
h. de Volkswagen Lupo dient worden gewaardeerd op € 1.500;
i. de successieaangifte niet deugdelijk is geweest en ten onrechte zonder overleg met [D] is ingediend en de aanslagen die te hoog waren buiten zijn medeweten zijn voldaan;
j. [A], [B] en [C] gehouden zijn als gevolg van hun handelswijze geleden en te lijden schade aan [D] te vergoeden;
k. [A] deugdelijk rekening en verantwoording behoort te geven over de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster per 31 december van 2010, 2011 en 2012 waaronder ook de kredietverstrekking van de Rabobank.
II [A], [B] en [C], althans [A] worden veroordeeld tot:
a. het geven van rekening en verantwoording en informatie ingevolge de volmacht;
b. het beschikbaar stellen van de niet in de boedelbeschrijving genoemde objecten die wel deel uitmaken van de nalatenschap van erflaatster zoals aangegeven in productie 9 namens [D];
c. de foutief in de concept-akte opgenomen bedragen te doen wijzigen in de wel juiste bedragen, zoals door [D] genoemd, en wel als volgt:
 schenking ad € 20.000 verwijderen;
 schenking ad € 15.000 verwijderen;
 lening ad € 1.200 verwijderen;
 bedrag € 1.400 verwijderen;
 vaderlijk erfdeel alsnog deugdelijk berekenen;
 inboedelgoederen herberekenen;
 sieraden herberekenen;
 krediet boedel herberekenen;
 kosten begrafenis/crematie herberekenen;
 de juiste opbrengst van het woonhuis te vermelden;
d. mee te werken aan een deugdelijke verdeling van de nalatenschap van
erflaatster, althans voor zover dit betreft het erfdeel van [D];
e. voldoening aan [D] van de door hem geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
een en ander met veroordeling van [A], [B] en [C] in de kosten.
3.3
[A], [B] en [C] voeren verweer in reconventie.
3.4
Voor zover van belang worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1
Tijdens de comparitie van partijen is na bespreking van de standpunten van partijen vastgesteld dat er geen geschil meer is over:
i. i) de verhoging van de hypotheek na het overlijden van de moeder en de besteding van het bedrag van die verhoging;
ii) het in de gewijzigde concept-akte gecorrigeerde erfdeel van de vader;
iii) de begrafeniskosten;
iv) de door [D] niet langer gehandhaafde vordering tot veroordeling van [A] cs tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat;
v) het zakje goud dat is verkocht.
schenking van f. 30.000/€ 13.613,41 ?
4.2
Vaststaat dat erflaatster op 14 juli 1997 twee overboekingsopdrachten heeft gegeven voor een bedrag van in totaal f. 30.000/€ 13.613,41 aan [D]. Op de in het geding gebrachte overboekingsopdrachten en bankafschriften staan deze betalingen omschreven als “alg. aflossing schenking” en “restant schenking”.
[D] voert aan dat geen sprake is van een schenking, maar van bekostiging van zijn studie als tandtechnicus, die heeft plaatsgehad na afronding van deze studie omdat [D] relatief laat met deze studie is begonnen. [D] heeft een aan hem uitgereikt diploma d.d. 12 juni 1995 van de Stichting Vakopleiding Gezondheidtechnische Beroepen in het geding gebracht. [D] wijst erop dat erflaatster ook de studies van [A], [B] en [C] heeft bekostigd. [A], [B] en [C] betwisten dat laatste. Zij wijzen erop dat [D] destijds vaak geld nodig had en dat een schenking beter past bij de toen bestaande situatie.
4.3
Vooropgesteld wordt dat de omschrijving op de overboekingsopdrachten erop duidt dat sprake is van een schenking van in totaal f. 30.000/€ 13.613,41. Mede in het licht hiervan gelden de door [D] aangevoerde feiten en omstandigheden als een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de door [A], [B] en [C] gestelde schenking. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [D] niet heeft betwist dat hij destijds vaak geld nodig had en dat de door hem gegeven onderbouwing, met het in het geding gebrachte diploma uit 1995 niet goed te rijmen is met zijn standpunt dat in 1997 overgemaakte bedragen geen schenking vormden, maar bekostiging van zijn studie. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in redelijkheid in te zien waarom deze betaling van de studiekosten - ook als deze achteraf heeft plaatsgehad om de door [D] genoemde reden - pas circa twee jaar na het behalen van het diploma heeft plaatsgehad. Het voorgaande leidt ertoe dat de betaling van in totaal f. 30.000/€ 13.613,41 dient te gelden als een schenking aan [D]. Hierna zal worden gesproken van: de schenking.
inbrengplicht schenking ?
4.4
Onder het voor 1 januari 2003 geldende recht, dat gold toen [D] de schenking van erflaatster ontving, was [D] op grond van artikel 1132 BW (oud) als erfgenaam in de nederdalende linie verplicht tot inbreng van eventueel aan hem gedane giften, tenzij erflaatster het tegendeel had bepaald. Onder het nu geldende nieuwe recht, dat van kracht was toen erflaatster overleed, is [D] als erfgenaam alleen verplicht de waarde van eventueel aan hem gedane giften in te brengen voor zover erflaatster dit heeft bepaald.
4.5
Erflaatster heeft in haar testament geen bepaling opgenomen over het al dan niet inbrengen van giften/schenkingen door haar erfgenamen. Evenmin blijkt dat zij bij het doen van de schenking heeft bepaald dat [D] deze al dan niet moet inbrengen.
4.6
In artikel 139 Overgangswet NBW staat dat in geval voor het in werking treden van de wet een door de wet geroepen erfgenaam in de nederdalende lijn bij een gift of in een uiterste wil niet is ontheven van zijn verplichting tot inbreng van de gedane gift, deze, behoudens indien de erflater nadien anders mocht hebben beslist, ook na dat tijdstip daartoe verplicht blijft.
4.7
Het voorgaande, gevoegd bij het gegeven dat gesteld noch gebleken is dat erflaatster [D] na 1 januari 2003 heeft vrijgesteld van inbreng van de schenking leidt tot de conclusie dat [D] de schenking moet inbrengen bij de verdeling van de nalatenschap van erflaatster. Het namens [D] gevoerde betoog dat dit niet strookt met de bedoeling van de wetgever bij de invoering van Boek 4, waarbij werd beoogd dat de nieuwe wetgeving zoveel mogelijk onmiddellijke werking had, gaat niet op. In het onder 4.6 aangehaalde overgangsrecht is een bijzondere regeling getroffen voor de situatie waarin [D] verkeert, waarin de wetgever met zoveel woorden is afgeweken van het uitgangspunt van onmiddellijke inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving.
lening van € 20.000 ?
4.8
Vaststaat dat erflaatster op 17 juli 2008 een opdracht heeft gegeven voor een spoedoverboeking van € 20.000 naar een rekening van [D]. Bij de stukken bevinden zich twee versies van deze overboeking, een door [A], [B] en [C] in het geding gebrachte versie met de omschrijving van deze overboeking als “lening” met een onderstreping onder “lening” en een door [D] in het geding gebrachte versie waarin deze omschrijving is doorgestreept en waar naast de doorgestreepte omschrijving staat “schenking”. Partijen baseren hun standpunten ieder op de door hen zelf in het geding gebrachte versie. [D] voegt daaraan toe dat hij deze versie heeft gekregen van de boekhouder van erflaatster en dat de boekhouder om fiscale redenen had geadviseerd de overboeking als lening en niet als schenking te omschrijven. Het geld was bedoeld voor de aankoop van zijn woning. [A], [B] en [C] wijzen erop dat [D] eerder een andere reden heeft gegeven voor deze overschrijving, namelijk in een mail aan de notaris, waarin staat dat het geld was bedoeld als betaling voor de klussen en alle onderhoud die [D] voor erflaatster had gedaan.
4.9
Wat ook moge zijn van de reden voor de overboeking, de verschillende versies van de opdracht daartoe en de daarop gebaseerde standpunten van partijen nopen tot nader onderzoek naar de kwalificatie van de overboeking. Dat geldt eens temeer daar namens [D] is gewezen op de - voor een lekenoog op het eerste gezicht bestaande - gelijkenis tussen het handschrift waarmee het woord “schenking” is geschreven en het verder op dit stuk voorkomende handschrift, ten aanzien waarvan niet in geschil is dat dit van erflaatster
is. Daarbij geldt als uitgangspunt dat deze kennelijk bij het geven van de opdracht daartoe is gekwalificeerd als lening. [D], die stelt dat dit niet overeenkomt met de werkelijkheid, dient zijn stelling dienaangaande te bewijzen. Het komt het meest doelmatig voor als dit
bewijs (in eerste instantie) wordt geleverd door een schriftelijke verklaring van de boekhouder die kennelijk van de hoed en de rand weet met betrekking tot (de kwalificatie van) deze overboeking. [D] zal in de gelegenheid worden gesteld om deze verklaring bij akte in het geding te brengen, waarna [A], [B] en [C] daarop bij akte zullen kunnen reageren. Indien en voor zover aan de orde, zal [D] zich in deze akte ook kunnen uitlaten over de vraag hoe hij verder bewijs van zijn stelling wenst te leveren en zal hij eventuele andere schriftelijke bewijsstukken in het geding moeten brengen.
lening van € 1.400 ?
4.1
Vaststaat dat erflaatster op 6 november 2009 € 1.400 heeft overgeboekt aan [D], met vermelding “spoedopdracht lening”. [D] betwist dat erflaatster dit geld aan hem heeft geleend door aan te voeren dat het hier gaat om terugbetaling van een bedrag dat hij voor erflaatster had gepind, omdat zij dit geld nodig had om cadeaus te kopen. [A], [B] en [C] hebben dit standpunt van [D] gemotiveerd betwist, onder meer door aan te voeren dat het uiterst onaannemelijk is dat erflaatster op stel en sprong voor zo’n groot bedrag aan cadeaus moest kopen en erop te wijzen dat het juist in de regel [D] was die op stel en sprong geld nodig had en dat van erflaatster leende. [D] heeft niet weersproken dat hij regelmatig geld nodig had en heeft tijdens de comparitie van partijen verklaard dat hij heeft gezocht naar het dagafschrift waar de door hem gestelde opname van € 1.400 staat vermeld. Daarmee heeft hij de stelling van [A], [B] en [C] dat hier sprake is van een vordering van erflaatster op [D] die als zodanig in de verdeling moet worden betrokken onvoldoende gemotiveerd weersproken.
de waarde van de auto
4.11
Vaststaat dat [D] sinds kort na de sterfdatum van erflaatster feitelijk over de auto beschikt en deze heeft gebruikt. Het is daarom redelijk om, zoals partijen allebei hebben gedaan, bij de verdeling niet de waarde van de auto op de datum van verdeling, maar de waarde van de auto op de sterfdatum aan te houden. Niet in geschil is dat de waarde van de auto in mindering moet worden gebracht op [D] erfdeel. Partijen twisten over de precieze staat waarin de auto toen verkeerde en verschillen van mening over de bij verdeling aan te houden waarde. Mede vanwege het geschil over de staat waarin de auto verkeerde, is de waarde nu lastig vast te stellen. Gelet daarop en gezien de standpunten van partijen, wordt de waarde van de auto schattenderwijs vastgesteld op € 3.000.
het voorschot van € 1.200
4.12
Het voorschot ziet op hypotheekrente over de verhoging van de hypotheek met
€ 20.000 door erflaatster ten behoeve van de betaling van de hiervoor genoemde € 20.000. Tijdens de comparitie van partijen hebben [A], [B] en [C] verklaard dat er geen afspraak is tussen alle partijen om deze na het overlijden van erflaatster ten laste van [D] te brengen, maar dat zij dat gedrieën hebben besloten. Daarmee is er geen grondslag om dit bedrag ten laste van [D] te brengen en is dit bedrag ten onrechte als voorschot in de verdeling verdisconteerd.
inboedelgoederen
4.13
De inboedelgoederen van erflaatster zijn getaxeerd door een veilinghuis, dat ze later ook heeft geveild. Aan de hand van de taxatielijst stelt [D] dat inboedelgoederen ter
waarde van circa € 9.000 ontbreken. Tijdens de comparitie van partijen is gebleken dat partijen aan de hand van deze taxatielijst inboedelgoederen hebben uitgezocht en dat ieder kind voor circa € 600 aan inboedelgoederen uit de nalatenschap heeft ontvangen. [A], [B]
en [C] hebben verklaard dat zij alle andere inboedelgoederen hebben verkocht en dat zij wat niet verkocht kon worden naar de kringloopwinkel hebben gebracht. De verkoopopbrengst was lager dan de taxatie. Door ook na deze op zichzelf niet door hem betwiste uitleg van [A], [B] en [C] te blijven vasthouden aan zijn enkele stelling dat van allerlei ontbreekt, heeft [D] onvoldoende gesteld dat in de concept-akte niet is uitgegaan van de juiste waarde van de inboedelgoederen.
sieraden
4.14
Een van de onder 4.13 bedoelde inboedelgoederen die [A] had uitgezocht was een bedelarmband/pandora armband, die volgens [D] € 2.000 waard is. Tijdens de comparitie van partijen hebben [A], [B] en [C] verklaard dat zij een juwelier hebben geraadpleegd over de waarde van deze armband en dat deze heeft gezegd dat hij daar geen waarde aan kan toekennen. Kennelijk hebben zij de waarde van de armband bij de verdeling op nihil gesteld. Het voorgaande, gevoegd bij het gegeven dat het onaannemelijk is dat de armband, die kennelijk lastig de taxeren is, geen enkele waarde vertegenwoordigt, terwijl het een gouden armband is, waar erflaatster steeds gouden bedels aan heeft toegevoegd, terwijl de waarde die Daavid daaraan toekent als te hoog voorkomt, leidt ertoe dat de waarde van de armband schattenderwijs wordt vastgesteld op € 800. Deze waarde van de aan [A] toebedeelde armband dient in de verdeling te worden verdisconteerd. Voor het overige zijn de stellingen van [D] over de niet of onjuist verdisconteerde waarde van sieraden van erflaatster onvoldoende concreet om tot enig rechtsgevolg te kunnen leiden.
rekening en verantwoording
4.15
Anders dan [D] kennelijk veronderstelt, is met de volmachtverlening aan [A] niet een rechtsverhouding is geschapen op grond waarvan [A] jegens [D] en de andere volmachtgevers gehouden is zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Zo’n rechtsverhouding kan nadien ontstaan, als de volmachtgever bezwaren heeft tegen de wijze waarop de gevolmachtigde van de volmacht heeft gebruikgemaakt en stelt dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden door de gevolmachtigde. (verg. HR 13 mei 2005, LJN AS 4167).
Het voorgaande en het gegeven dat [D] niet heeft gesteld dat sprake is van misbruik van omstandigheden door [A], staat in de weg aan toewijzing van [D] vorderingen met betrekking tot het doen van rekening en verantwoording. [A], [B] en [C] hebben overigens een overzicht van inkomsten en uitgaven met betrekking tot de (afwikkeling van de) nalatenschap in het geding gebracht en [D] heeft tijdens de comparitie van partijen verklaard dat hij tevreden is met de gegeven uitleg over de afwikkeling, hoewel hij wel graag de onderliggende stukken zou willen ontvangen.
successie aangifte
4.16
Het verwijt van [D] aan [A], dat zij in de successie aangifte ten onrechte geen rekening heeft gehouden met rente op het vaderlijk erfdeel, is weerlegd door het daarop gevoerde verweer van [A] en de ter onderbouwing daarvan overgelegde stukken, waaruit blijkt dat wel rekening is gehouden met rente op het vaderlijk erfdeel.
advocatenkosten
4.17
[D] betwist dat de door [A], [B] en [C] opgenomen advocatenkosten voor rekening van de nalatenschapsboedel dienen te komen. Namens [A], [B] en [C] is aangevoerd dat [A] als gevolmachtigde gerechtigd was een advocaat in te schakelen voor afwikkeling van de boedel. Daaruit blijkt dat de advocatenkosten betrekking hebben op de
kosten van mr. Duijm in verband met het conflict over de verdeling van de nalatenschap dat in deze procedure voorligt. Die kosten dienen voor rekening van partijen en niet ten laste van de boedel te komen. [D] heeft dus het gelijk aan zijn zijde met betrekking tot de advocatenkosten.
4.18
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verwijst de zaak naar de rol van 20 februari 2014 voor het nemen van de onder 4.9 bedoelde akte door [D];
5.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.