Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[Y],
2.[Z],
1.De procedure
2.De feiten
Gemaakte afspraken tijdens overleg met notaris op 2 september 2010”dat door erflater en de dochters is ondertekend en geparafeerd en dat door hun advocaten voor gezien is getekend en geparafeerd. Dit stuk, dat hierna wordt aangeduid als “de afspraken”, luidt als volgt:
alleoverige bezittingen en schulden worden toegedeeld aan (de nalatenschap van) (erflater)
3.Het geschil
4.De beoordeling
in zijn hoedanigheid van executeur (…)” achter [Q]’s naam in de dagvaarding een kennelijke verschrijving is. Gezien de inhoud van de dagvaarding kan de vordering van [A] in redelijkheid niet anders worden verstaan dan te zijn gericht tegen [Q] in persoon op grond van zijn handelen als executeur van de nalatenschap. Uit het door [Q] gevoerde verweer blijkt ook dat hij dit zo heeft begrepen.
absoluut niet”over ontbinding van de B.V. en benoeming van de broer als vereffenaar is in tegenspraak met de inhoud van de onder 2.20 bedoelde mailberichten.
de intentie (…) van een krediethypotheek” volgt slechts dat erflater en de broer de intentie hadden de lening rentedragend te laten zijn, maar dat zij nimmer tot afspraken daarover zijn gekomen. De stellingen van [A] dat erflater met enige regelmaat geld uitleende aan derden en dat nooit deed zonder rente daarover te berekenen, dat het fiscaal niet geaccepteerd om geen rente te rekenen, dat erflater geen schenkingen aan de broer heeft opgenomen in zijn aangiftes IB en dat erflater een man van vertrouwen was die zijn afspraken niet altijd goed vastlegde, maken dat niet anders, aangezien zij onverlet laten dat de kennelijk bij erflater en de broer bestaande intentie ten aanzien van rente nooit is omgezet in een afspraak daarover. Daarbij geldt dat wat fiscaal acceptabel is en ook wat partijen in hun aangiftes hebben vermeld over (rente over) de lening, niet doorslaggevend is voor het in deze civiele procedure te vellen oordeel over dit geschilpunt.
terstond” vorderen van nakoming. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt echter dat bedoeld is dat aan de schuldenaar zoveel tijd moet worden gelaten als hij redelijkerwijs voor het verrichten van de prestatie nodig heeft. Dat betekent dat in dit geval de broer, die kennelijk niet over voldoende liquide middelen beschikt om de lening ineens terug te betalen, in de gelegenheid moet worden gesteld om financiering ten behoeve van terugbetaling te regelen.