ECLI:NL:RBDHA:2014:14851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 25030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de Wet arbeid vreemdelingen en de gevolgen voor verblijfsvergunningen

Op 5 december 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de weigering van de verlenging van verblijfsvergunningen voor eisers, die arbeid in loondienst wilden verrichten. De zaak betreft meerdere eisers, waaronder [X1], [X2], [X3] en [X4], die allen een aanvraag tot verlenging van hun verblijfsvergunningen hadden ingediend. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat de eisers niet beschikten over een geldige tewerkstellingsvergunning (twv). De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) per 1 januari 2014 is herzien, waardoor arbeidsmigranten nu pas na vijf jaar ononderbroken arbeid vrij zijn op de arbeidsmarkt, in plaats van na drie jaar. Dit heeft gevolgen voor de aanvragen van de eisers, die voor deze datum waren ingediend.

Eisers voerden aan dat de oude Wav van toepassing was op hun aanvragen, omdat deze vóór de wijziging waren ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de herziene Wav van toepassing was, omdat de besluiten na de inwerkingtreding van de wijziging zijn genomen. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel, omdat eisers niet konden aantonen dat zij recht hadden op de arbeidsmarktaantekening 'arbeid is vrij toegestaan, twv niet vereist'. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld door de aanvragen af te wijzen, aangezien de eisers niet voldeden aan de vereisten van de herziene Wav.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om voorlopige voorzieningen af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de nieuwe regelgeving en de gevolgen daarvan voor vreemdelingen die in Nederland willen werken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 14/25018 (beroep) en 14/25019 (vovo)
AWB 14/25023 (beroep) en 14/25024 (vovo)
AWB 14/25027 (beroep) en 14/25028 (vovo)
AWB 14/25030 (beroep) en 14/25031 (vovo)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2014 in de zaken tussen

[X1], eiser 1, V- nummer [nummer1]

[X2],eiser 2, V- nummer [nummer2]
[X3],eiser 3, V-nummer [nummer3]
[X4],eiser 4, V-nummer [nummer4]
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A. van Driel),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie , verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 24 april 2014 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot verlenging van de verblijfsvergunningen van eisers met als doel ‘arbeid in loondienst`, zulks onder de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid is vrij toegestaan, twv niet vereist`, afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 17 juni 2014 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard (de bestreden besluiten).
Hiertegen hebben eisers op 11 juli 2014 beroep ingesteld. Tevens hebben zij verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorzieningen heeft plaatsgevonden op 21 november 2014. De beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn gelijktijdig behandeld met het beroep en verzoek om voorlopige voorzieningen van [Y] B.V, werkgeefster van eisers, tegen de weigering van de voor eisers gevraagde tewerkstellingsvergunningen (twv’s) (procedurenummers AWB 14/13208 (beroep) en AWB 14/19930 (vovo)).
Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig mr. [A] namens de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de tolk [B].

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluiten van 8 maart 2011 heeft het UWV ten behoeve van eisers twv’s verleend met de maximale geldigheidsduur van 3 jaar, met ingang van respectievelijk 10, 12 en 18 mei 2011 en geldig tot respectievelijk 9, 12 en 18 mei 2014.
Op 9 september 2011 hebben eisers een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) verkregen, geldig van 13 september 2011 tot 11 maart 2012.
Vervolgens is [X1] op 18 februari 2012 Nederland ingereisd, gevolgd door de overige drie eisers op 29 februari 2012.
In april 2012 heeft verweerder verblijfsvergunningen aan eisers verleend, voor de volgende periodes:
  • van 10 april 2012 tot 18 mei 2014 ([X1]);
  • van 14 april 2012 tot 12 mei 2014 ([X2]);
  • van 19 april 2012 tot 12 mei 2014 ([X3] en [X4]).
1.2
De Wet arbeid vreemdelingen (Wav) is aangescherpt in die zin dat arbeidsmigranten voortaan pas na vijf jaar ononderbroken arbeid te hebben verricht vrij zijn op de arbeidsmarkt in plaats van na drie jaar. Deze herziening van de Wav is op 1 januari 2014 met onmiddellijke ingang in werking getreden. Er is niet voorzien in overgangsrecht.
Uitsluitend als een vreemdeling vijf onafgebroken jaren over een verblijfsvergunning én een twv heeft beschikt, hoeft hij geen twv meer te hebben. Tevens is de toets aan het prioriteitgenietend aanbod aangescherpt.
1.3
Eisers hebben verzocht om verlenging van de onder 1.1 genoemde verblijfsvergunningen met als doel ‘arbeid in loondienst`. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij aanspraak hebben op de arbeidsmarktaantekening “arbeid is vrij toegestaan, twv niet vereist`.
1.4
Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat eisers niet beschikken over een geldige twv.
2. Eisers stellen dat verweerder bij zijn besluitvorming had moeten wachten tot de procedures bij het UWV over de weigering van de twv waren afgerond. Voorts menen eisers dat gelet op artikel 3.103 van het Vb 2000 de oude Wav op hun aanvragen van toepassing is, nu de verlengingsaanvragen zijn ingediend voor 1 januari 2014. Voorts stellen eisers dat artikel 18, eerste lid, aanhef en onder g van de Vreemdelingenwet 2000 niet verplichten tot weigering van de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid is vrij toegestaan, twv niet vereist`, als er geen geldige twv is, maar dat verweerder terzake beleidsvrijheid heeft. Verder stellen eisers dat het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel worden geschonden door het ontbreken van een paragraaf met overgangsrecht in de per 1 januari 2014 gewijzigde Wav en de onmiddellijke werking van deze wetswijziging. Deze herziening van de Wav met ingang van 1 januari 2014 heeft tot gevolg dat de arbeidsmarktaantekening “arbeid is vrij toegestaan, twv is niet vereist” eerst wordt verleend nadat de vreemdeling vijf jaar op basis van een twv in Nederland arbeid heeft verricht, in plaats van na drie jaar. Er is sprake van onrechtmatige wetgeving.
Eisers en hun werkgever hebben vanaf het moment van de verlening van de eerste verblijfsvergunningen erop mogen vertrouwen dat het in de Wav verankerde recht op een verblijfsvergunning zonder beperkingen geëerbiedigd zou worden. Bovendien zijn aan grote aantallen collega’s die zich in gelijke omstandigheden bevonden, wel verblijfsvergunningen met onbeperkte arbeidsmarktaantekening afgegeven.
Tot slot stellen eisers dat verweerder heeft gehandeld in strijd met zijn wettelijke onderzoeks- en hoorplicht en met zijn plicht om zijn beschikking te baseren op een deugdelijke feitelijke grondslag en op de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rustende behoorlijke motivering. Hierdoor handelde verweerder onrechtmatig jegens eiser, waardoor verweerder schadeplichtig is, aldus eiser.
3 Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden.
In gevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling voor de werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de Wav is voldaan.
Ingevolge artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), zoals dat luidde ten tijde van het indienen van de aanvragen, wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst verleend aan de vreemdeling die in Nederland arbeid in loondienst verricht of gaat verrichten, waarvoor anders dan met toepassing van artikel 11, derde lid, van de Wav een tewerkstellingsvergunning is afgegeven.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wav (nieuw) is het verbod van artikel 2 van de Wav niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die beschikt over een krachtens de Vw 2000 afgegeven verblijfsvergunning, welke is voorzien van een aantekening van de Minister van Veiligheid en Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid.
Blijkens het tweede lid wordt een zodanige aantekening afgegeven aan een vreemdeling:
a. die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder b of d, van de Vw 2000;
b. die gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd; of
c. die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat voor zover de beroepsgronden betrekking hebben op de vraag of de twv’s al dan niet terecht zijn geweigerd, deze beroepsgronden in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Niet verweerder, maar het UWV is verantwoordelijk voor het verstrekken van een twv. Tegen de weigering van de twv’s staat een afzonderlijke bezwaar- en beroepsprocedure open, waarvan de werkgever van eisers overigens ook gebruik heeft gemaakt. Dat beroep is gevoegd met het onderhavige beroep behandeld.
4.2 Eisers hebben zich allereerst op het standpunt gesteld dat ten onrechte is getoetst aan de herziene Wav, nu de verlengingsaanvragen zijn ingediend vóór 1 januari 2014. Eisers hebben in dit verband verwezen naar artikel 3.103 van het Vb 2000. De rechtbank overweegt dat, anders dan eisers hebben bepleit, het eerbiedigingsbeginsel dat voortvloeit uit artikel 3.103 van het Vb 2000 niet zover strekt dat iedere wijziging van wet – los van de Vw 2000- die ongunstig kan uitpakken voor een vreemdeling ten aanzien van wie een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning ter beoordeling voorligt, buiten beschouwing dient te blijven. Daarbij is van belang dat het Vb 2000 dient ter uitwerking van de Vw 2000 en derhalve uitsluitend betrekking heeft en kan hebben op in die wet geregelde onderwerpen. Daarmee is het Vb uitsluitend van toepassing op vreemdelingrechtelijke onderwerpen. De Wav ziet op de tewerkstelling van vreemdelingen en daarmee niet op de in de Vw en het Vb geregelde onderwerpen van toelating, uitzetting en toezicht op vreemdelingen. Bovendien kan een lagere regeling zoals het Vb niet de werking van een wet in formele zin als de Wav beperken of wijzigen. Dat betekent dat de herziene Wav van toepassing is op aanvragen waarop na 1 januari 2014 wordt beslist, ook al is de aanvraag ingediend vóór 1 januari 2014.
In dit geval betekent dit dus dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het geval van eisers de herziene Wav van toepassing is, nu op de aanvragen is beslist na inwerkingtreding van de herziening van de Wav.
4.3
Eisers hebben voorts aangevoerd dat verweerder de beleidsvrijheid heeft om ook indien een twv ontbreekt een verblijfsvergunning voor het doel ‘arbeid in loondienst’ te verlenen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat artikel 18 van de Vw 2000 niet verplicht tot weigering van een verblijfsvergunning als er geen twv is.
De rechtbank overweegt dat in artikel 18, eerste lid, onder g, van de Vw 2000 is neergelegd dat de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden afgewezen indien de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht zonder dat aan de Wav is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat uit deze bepaling, in samenhang met artikel 3.31 van het Vb 2000, zoals geciteerd onder 3, zoals dat luidde ten tijde van de aanvraag, kan worden afgeleid dat de vreemdeling over een geldige twv dient te beschikken.
4.4
Eisers hebben voorts betoogd dat zij onder de oude Wav na drie jaar rechtmatig verblijf aanspraak zouden hebben gehad op een verblijfsvergunning met de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid is vrij toegestaan, twv niet vereist’ en dat de herziening van de Wav in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, nu deze periode onder de herziene Wav met ingang van 1 januari 2014 is verlengd tot 5 jaar zonder dat in de Wav in een overgangsregeling is voorzien.
De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat het vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel worden geschonden door het ontbreken van overgangsrecht in de per 1 januari 2014 gewijzigde Wav. Ook onder de oude Wav zouden eisers niet in aanmerking zijn gekomen voor de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid is vrij toegestaan, twv niet vereist’, nu eisers op 1 januari 2014, en overigens ook niet ten tijde van de aanvragen en de primaire en de bestreden besluiten nog geen drie jaar onafgebroken rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning voor ‘arbeid in loondienst’ hebben gehad.
Voorts geldt dat het enkele gegeven dat de regelgeving vóór 1 januari 2014 inhield dat een vreemdeling gedurende drie jaar over een twv moest beschikken voordat hij de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid vrij toegestaan’ zou krijgen, niet maakt dat eisers er gerechtvaardigd erop mochten vertrouwen dat ook aan hen na drie jaar een verblijfsvergunning regulier met de arbeidsmarktaantekening’ arbeid is vrij toegestaan, twv niet vereist’ zou worden verleend, noch mochten zij er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de regelgeving nimmer zou wijzigen.
4.5
In aansluiting hierop wordt voorts overwogen dat de beroepsgronden met betrekking tot de gestelde onrechtmatigheid van de herziening van de Wav zonder het hanteren van een overgangsregeling dan wel een vorm van nadeelcompensatie, in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Noch verweerder, noch de rechtbank kunnen immers in deze procedure toetsen of sprake is van onrechtmatige wetgeving, zoals eisers betogen, nu het hier gaat om een wet in formele zin. Indien eisers willen laten toetsen of de wijziging van de Wav kwalificeert als onrechtmatige wetgeving, dienen zij zich tot de civiele rechter te wenden.
4.6
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt.
De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 16 april 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:3495, treft geen doel. In die procedure betrof het een beroep op het gelijkheidsbeginsel in het kader van de verlening van twv’s. Nog los daarvan geldt, dat de situatie van eisers wezenlijk afwijkt van de situatie van de koks in die procedure. In die procedure waren de aanvragen om verlenging van de twv’s ingediend onder de vigeur van het indertijd geldende Stappenplan. De aanvragen van eisers, zowel die wat betreft de twv’s als die wat betreft de verblijfsvergunningen, dateren van na het vervallen van het Stappenplan.
Eiser heeft zich er voorts op beroepen dat verweerder in 2013 en 2014 het beleid heeft gevoerd dat verblijfsvergunningen worden afgegeven in gevallen als deze. Volgens eiser is dat ook nog na 1 januari 2014 gebeurd en voor periodes van 5 jaar en met de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid is vrij toegestaan, twv niet vereist`. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze vergunningen, gelet op het dwingendrechtelijke karakter van artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b van de Wav, in strijd met de Wav en dus contra legem zijn verleend en berusten op misslagen. Verweerder stelt niet gehouden te zijn om in het kader van het gelijkheidsbeginsel ambtelijke misslagen te herhalen.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wav verweerder geen beleidsvrijheid biedt. De rechtbank is oordeel dat artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wav, gezien de gehanteerde woordkeuze en systematiek, een limitatief imperatieve opsomming bevat waarvan verweerder niet kan afwijken. De rechtbank verwijst voorts naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ2602. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat in artikel 4, tweede lid, van de Wav en het daarop gebaseerde Besluit uitputtend is geregeld aan welke vreemdelingen een aantekening waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid wordt afgegeven. Voor afgifte van zodanige aantekening aan een vreemdeling die niet tot een van de aangewezen categorieën behoort, biedt de Wav volgens de Afdeling geen ruimte.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat verweerder gehouden is ambtelijke misslagen te herhalen, zeker indien dit zou ingaan tegen een dwingendrechtelijke bepaling. Dat het gaat om een groot aantal misslagen, zoals eisers stellen, maakt dit niet anders. Anders dan eisers betogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van terzake door verweerder gevoerd beleid, dat over een langere periode is voortgezet, maar, zoals gezegd, van misslagen, die zich in een overgangsfase hebben voorgedaan.
4.7
Ook de beroepsgrond dat verweerder de behandeling van het beroep van [Y] BV tegen de afwijzing van de twv’s had moeten afwachten alvorens tot ongegrondverklaring van het bezwaar over te gaan slaagt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het beroep tegen de besluiten in de Wav-procedure de werking van die besluiten niet schorst.
4.8
Ten aanzien van de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. Uitgangspunt is dat een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiser in eerste instantie heeft aangevoerd en hetgeen in de primaire beslissing daaromtrent is overwogen, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat deswege van het horen van eiser kon worden afgezien. De laatste beroepsgrond van eiser faalt derhalve eveneens.
5 De beroepen zijn ongegrond. Gelet op het voorgaande bestaat er ook geen aanleiding voorlopige voorzieningen te treffen.
6 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank
-verklaart de beroepen ongegrond;
-wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Maurik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2014.