ECLI:NL:RBDHA:2014:14837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
AWB 14/15314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor Somalische eiser na tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Somalische eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, maar deze aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door verweerder. De afwijzing was gebaseerd op tegenstrijdige verklaringen van de eiser en de hoofdpersoon, die zijn halfzus en pleegmoeder is. Tijdens de bezwaarfase heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de aanvraag alsnog ingewilligd, maar de eiser vroeg om vergoeding van de proceskosten in bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op basis van de verklaringen van de eiser en de hoofdpersoon tot de conclusie heeft kunnen komen dat er tegenstrijdigheden waren. In de bezwaarfase heeft verweerder de zaak volledig heroverwogen en op basis van nieuwe toelichtingen van de hoofdpersoon besloten om de aanvraag alsnog goed te keuren. De rechtbank oordeelde echter dat dit niet betekende dat het primaire besluit onrechtmatig was, aangezien verweerder voldoende redenen had om de aanvraag aanvankelijk af te wijzen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om verweerder te veroordelen in de proceskosten in bezwaar, omdat het primaire besluit als rechtmatig kon worden beschouwd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van consistente en duidelijke verklaringen in procedures rondom vreemdelingenrecht en de beoordeling van aanvragen voor verblijf.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/15314
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 3 december 2014
in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Somalische nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. M. Pals, advocaat te Arnhem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.M. Sidler, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 3 juni 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, de aanvraag ingewilligd en het verzoek tot vergoeding van de proceskosten afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 23 oktober 2014 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling dat eiser in Nederland verblijf wenst bij [naam], zijn halfzus en pleegmoeder, verder te noemen de hoofdpersoon.
2. Verweerder heeft in bezwaar aanleiding gezien om het primaire besluit te herroepen en alsnog de aanvraag in te willigen. Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de kosten in bezwaar heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de herroeping niet is te herleiden tot een verwijtbaar onrechtmatig primair besluit. Immers, de herroeping van het primaire besluit is te herleiden tot de herwaardering van het feitenmateriaal zoals dat bekend is geworden ten gevolge van de hoorzitting gedurende de bezwaarfase. De herwaardering van alle feiten en omstandigheden zoals die in de bezwaarfase naar voren zijn gebracht laat onverlet dat het primaire besluit als rechtmatig is aan te merken. Het verzoek om proceskostenvergoeding in bezwaar komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
2. Eiser voert aan dat het primaire besluit een onrechtmatig besluit is. Immers in de bezwaarfase heeft eiser niets nieuws naar voren gebracht dat relevant is geweest om de feitelijke gezinsband ten tijde van vertrek van de hoofdpersoon te kunnen beoordelen. Hetgeen eiser en de hoofdpersoon tijdens de identificerende interviews hebben verklaard en in het bezwaarschrift naar voren is gebracht, is de basis geweest voor de inwilliging. Uit het bestreden besluit blijkt niet kenbaar welke aspecten nu anders naar voren zijn gebracht dan die zijn tegengeworpen in het primaire besluit. Het primaire besluit is dus wel degelijk onrechtmatig. Verweerder dient daarom veroordeeld te worden in de proceskosten in bezwaar.
3.1
In het primaire besluit heeft verweerder gemotiveerd op welke gronden de aanvraag is afgewezen, te weten de volgende. De informatie die eiser heeft verstrekt tijdens het identificerende gehoor op 19 augustus 2013 komt op relevante punten niet overeen met de verklaringen die door de hoofdpersoon zijn afgelegd tijdens haar asielprocedure en met de antwoorden die zij heeft gegeven op de identificerende vragen tijdens het interview op 25 november 2013. Allereerst heeft het bij verweerder bijzondere bevreemding gewekt dat eiser tijdens zijn identificerende gehoor van 19 augustus 2013 een andere achternaam van zijn biologische vader noemt dan de naam die de hoofdpersoon noemt in haar identificerende gehoor van 25 november 2013. Voorts is gebleken dat eiser niet precies weet wanneer de hoofdpersoon voor het eerst weer contact heeft gezocht na haar vertrek uit Somalië in 2007 en eiser noemt een ander tijdstip dan de hoofdpersoon in haar identificerende gehoor heeft genoemd. Verder heeft de hoofdpersoon tijdens haar identificerende gehoor verklaard dat zij vanaf haar geboorte altijd in haar ouderlijk huis is blijven wonen bij haar vader tot aan haar vertrek uit Somalië. Tijdens dit gehoor heeft zij verklaard dat haar vader altijd voor haar en haar halfbroer heeft gezorgd. Dit maakt de gezinsband tussen de hoofdpersoon en eiser onaannemelijk. Immers, zij kan geen pleegouder zijn van eiser wanneer zowel zij als eiser worden verzorgd door een ander. Gelet op de afgelegde verklaringen is verweerder tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eiser en de hoofdpersoon.
3.2
De rechtbank stelt vast dat uit het verslag van het identificerende gehoor van 19 augustus 2013 blijkt dat eiser verklaard heeft dat de naam van zijn biologische vader ‘[naam vader]’ is, terwijl de hoofdpersoon in haar identificerende gehoor van 25 november 2013 de biologische vader van eiser [naam 2 vader]’ noemt.
Voorts heeft eiser in zijn identificerende gehoor van 19 augustus 2013 verklaard dat hij niet beter weet dan dat de hoofdpersoon tot aan haar vertrek altijd bij hem heeft gewoond en dat zij sinds hij een kind is voor hem heeft gezorgd. De hoofdpersoon heeft echter in haar identificerende gehoor van 25 november 2013 verklaard dat zij en eiser door haar vader werden verzorgd. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase op 26 mei 2014 heeft de hoofdpersoon met betrekking tot de tegenstrijdigheid ten aanzien van de naam van de biologische vader van eiser toegelicht dat de naam die zij noemde zijn officiële naam is, maar dat zijn familienaam [naam vader] is. De hoofdpersoon heeft daarbij uitgelegd dat de familienaam een soort achternaam is die sommige mensen hebben, ter herkenning van een familie. Deze naam gaat generaties mee in tegenstelling tot een namenreeks die telkens verandert. Voorts is in bezwaar toegelicht hoe de zorgtaken tussen de hoofdpersoon en haar vader waren verdeeld, te weten dat haar vader de kostwinnaar was en dat zij voor eiser en het huishouden zorgde. Nu in bezwaar op grond van wat tegen het primaire besluit is aangevoerd een volledige heroverweging door verweerder plaatsvindt heeft verweerder in de gegeven toelichting aanleiding kunnen zien om het bezwaar gegrond te verklaren en aan eiser alsnog een mvv te verlenen. Dat neemt echter niet weg dat verweerder in het primaire besluit de verklaringen van eiser en de hoofdpersoon met betrekking tot de naam van de biologische vader van eiser en ten aanzien van de zorgtaken, tegenstrijdig heeft kunnen achten. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat verweerder in het primaire besluit ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser ten opzichte van de hoofdpersoon tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop de hoofdpersoon voor het eerst weer contact heeft opgenomen. Dit laat echter onverlet dat verweerder zich op grond van de voornoemde verklaringen in zijn primaire besluit op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser en de hoofdpersoon tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd.
3.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er van een onrechtmatig primair besluit geen sprake is. Er is daarom geen grond om verweerder in de proceskosten in bezwaar te veroordelen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kleij, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.C. Westermann-Smit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 december 2014.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel