ECLI:NL:RBDHA:2014:14836

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
AWB 14/17559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een man van Marokkaanse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Tevens was hem een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Verzoeker, die tot april 2023 strafrechtelijk gedetineerd is, verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij gedurende de bezwaarfase niet zou worden uitgezet. Hij voerde aan dat hij overgeplaatst wilde worden naar een andere penitentiaire inrichting (PI) dan waar hij momenteel verbleef, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit verzoek niet spoedeisend was. De voorzieningenrechter overwoog dat de argumenten van verzoeker, die betrekking hadden op zijn overplaatsing, geen verband hielden met de intrekking van zijn verblijfsvergunning. De staatssecretaris had bovendien aangegeven niet van plan te zijn verzoeker uit te zetten, waardoor er geen spoedeisend belang was bij de gevraagde voorziening. Het verzoek werd dan ook afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker zijn argumenten over de overplaatsing in een andere procedure naar voren moest brengen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 december 2014.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/17559

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2014 in de zaak tussen

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum], van Marokkaanse nationaliteit,
verzoeker,
(gemachtigde: mr. M.L. van Leer, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. W. Vrooman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken. Voorts heeft verweerder aan verzoeker een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
Verweerder heeft op 6 oktober 2014 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten en omstandigheden. Verzoeker is op [datum 1]1978 Nederland binnengekomen. Bij besluit van [datum 2] 1978 is verzoeker in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij ouders’, met ingang van [datum 4] 1978 geldig tot[datum 5] 1979. Daarna heeft verzoeker op grond van artikel 10, tweede lid, Vreemde-lingenwet 1965 van rechtswege verblijf gekregen voor onbepaalde duur. Met het bereiken van de achttienjarige leeftijd is dit verblijfsrecht op [datum 3] 1995 van rechtswege komen te vervallen. Met ingang van 20 november 1995 is verzoeker in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning zonder beperkingen, welke met ingang van 1 april 2001 op grond van artikel 115, eerste en vierde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is aangemerkt als een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, als bedoeld in artikel 10 Vw.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker strafrechtelijk is gedetineerd tot[datum 6] 2023.
De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, inhoudende dat hij gedurende de bezwaarfase niet zal worden uitgezet welke voorziening tot gevolg zal hebben dat verzoeker op grond van artikel 8, aanhef en onder h, Vw rechtmatig verblijf zal verkrijgen.
Verzoeker heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening en heeft dat als volgt onderbouwd. Thans verblijft verzoeker in de Penitentiaire Inrichting (PI)[locatie 1] terwijl hij voorheen in de PI [locatie 2] verbleef. De reden van zijn overplaatsing is gelegen in het feit dat verzoeker thans niet rechtmatig in Nederland verblijft. Zijn verblijfsvergunning is immers ingetrokken, terwijl hij de beslissing op zijn bezwaar niet in Nederland mag afwachten. Zoals blijkt uit de overgelegde beslissing van de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen is het thans niet mogelijk om verzoeker terug te plaatsen in de PI [locatie 2], omdat de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden voorschrijft dat vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben in de zin van artikel 8 Vw en ten aanzien van wie een vrijheidsstraf is opgelegd, in de PI[locatie 1] dienen te worden geplaatst. Een andere keuze heeft de selectiefunctionaris niet. Het verblijf in de PI[locatie 1] valt verzoeker zeer zwaar. Niet alleen is deze inrichting volledig ingericht op gedetineerden die na het uitzitten van hun straf zullen worden uitgezet, waardoor er veel minder wordt geïnvesteerd in de re-integratie van de gedetineerden. Ook is de PI[locatie 1] heel erg afgelegen waardoor het voor zijn familie, die hem voorheen wekelijks kwam bezoeken in [locatie 2], niet mogelijk is om hem te bezoeken. Verzoeker heeft een zeer hechte band met zijn zussen en broers en hij wordt door hen erg gesteund. De wekelijkse bezoeken zijn voor hem erg belangrijk en geven hem rust. Nu deze bezoeken niet meer mogelijk zijn, is verzoeker erg eenzaam en gespannen, maakt hij zich veel zorgen om zijn toekomst, is vaak erg verdrietig en neerslachtig en slaapt hij slecht. Indien het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt toegewezen zal verzoeker op grond van artikel 8, aanhef en onder h, Vw rechtmatig verblijf krijgen en zal hij kunnen worden overgeplaatst naar de PI [locatie 2].
5.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat hij, wegens het feit dat hij strafrechtelijk gedetineerd is, niet op korte termijn zal worden uitgezet. In de wens om naar een andere PI te worden overgeplaatst acht verweerder geen spoedeisend belang gelegen.
5.2
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Een voorlopige voorziening kan slechts worden getroffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat eist. Doorslaggevend daarbij is in het algemeen het voorlopig oordeel van de voorzieningen-rechter over de uitkomst in de hoofdzaak. Daarbij komt in een geval als het onderhavige de vraag in beeld of een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het besluit waartegen het bezwaarschrift is ingediend, gelet op de daartegen aangevoerde gronden, niet in stand zal blijven. Als een besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig is, dan bestaat er in beginsel reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Ter zitting is gebleken dat hetgeen verzoeker met de gevraagde voorziening beoogt te bereiken - namelijk zijn overplaatsing van de PI[locatie 1] naar de PI [locatie 2] - de ten uitvoerlegging van de door de strafrechter opgelegde gevangenisstraf betreft. Dit houdt geen enkel verband met het besluit tot intrekking van zijn verblijfsvergunning, zodat de argumenten die verzoeker in dit verband naar voren heeft gebracht, nimmer kunnen leiden tot het oordeel dat het bezwaar tegen dat besluit een redelijke kans van slagen heeft. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat verweerder heeft aangegeven thans niet van plan te zijn verzoeker uit te zetten, kan niet worden gezegd dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening. Reeds hierom moet het verzoek worden afgewezen. Indien verzoeker meent dat hij wegens de hiervoor genoemde redenen op onjuiste gronden naar de PI in[locatie 1] is overgeplaatst, zal hij deze argumenten naar voren moeten brengen in zijn beroepsprocedure tegen de beslissing van de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen. De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden biedt daarvoor ruimte, gelet op het bepaalde in de artikel 20b, derde lid, en artikel 25, zevende lid, van die Regeling.
6. Nu verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, komt de voorzieningenrechter niet toe aan de beoordeling van de vraag of het bezwaar tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en het inreisverbod voor de duur van tien jaar een redelijke kans van slagen heeft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.