Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 augustus 2014 in de zaak tussen
[verzoeker],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Verweerder acht de vrees van verzoeker dat hij zich moet aansluiten bij de separatisten niet geloofwaardig, omdat zijn vrees enkel is gebaseerd op vermoedens. Verweerder acht daarnaast niet aannemelijk dat eiser zal worden opgeroepen voor het vervullen van de militaire dienstplicht in het Oekraïense leger.
Verzoeker heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verboden behandeling, noch op een risico als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake de minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn). Verzoeker komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 Vw.
De beroepsgrond slaagt niet.
Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat verzoeker pas na het voornemen kenbaar heeft gemaakt dat hij gewetensbezwaren heeft. Verzoekers Russische afkomst en herkomst uit Slavjansk zullen voorts leiden tot een discriminatoire behandeling en bestraffing van zijn dienstweigering. Toetreden tot het leger impliceert een groot risico dat verzoeker zal worden betrokken bij het plegen van misdaden tegen de menselijkheid.
Ter zitting heeft verweerder aanvullend verwezen naar een decreet dat door de Oekraïense regering per 1 mei 2014 is uitgevaardigd en waarin is opgenomen dat de dienstplicht in Oekraïne onmiddellijk wordt ingevoerd voor alle mannen tussen de 18 en 25 jaar, mist hun gezondheidssituatie dat toelaat. Gelet op de verklaring van verzoeker dat hij vanwege medische gronden is vrijgesteld van de dienstplicht, stelt verweerder dat het niet aannemelijk is dat verzoeker in Oekraïne in militaire dienst zal moeten treden.
Nu verweerder niet aannemelijk heeft kunnen achten dat verzoeker bij terugkeer naar de Oekraïne zal worden opgeroepen voor de militaire dienstplicht, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een beoordeling van hetgeen verzoeker heeft aangevoerd tegen het (subsidiaire) standpunt van verweerder ten aanzien van de eventuele dienstweigering van verzoeker en zijn beoordeling daarvan aan de hand van zijn beleid, neergelegd in paragraaf C2/3.2 Vc.
De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
Ter zitting heeft verweerder aanvullend verwezen naar de door verzoeker overgelegde nieuwsberichten, een nieuwsbericht van de Kiev Post en een nieuwsbericht van de BBC van 8 juli 2014 en gesteld dat uit deze openbare bronnen blijkt dat Slavjansk inmiddels is heroverd door het Oekraïense leger, de separatisten zijn verdreven, dat er niet meer wordt gevochten in Slavjansk en de burgerbevolking terugkeert naar de stad. Voorts heeft veweerder gesteld dat uit de door verzoeker overgelegde rapporten van de UNHCR weliswaar blijkt dat sprake is van geweld en gevechten tussen het Oekraïense leger en de separatisten in het oosten van Oekraïne, maar niet dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn.
De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond slaagt niet.