ECLI:NL:RBDHA:2014:14650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
09/767153-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking aan het ouderlijk gezag van een minderjarige in het kader van jihadistische strijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag van haar ouders. De verdachte, geboren in 1991, had op 22 maart 2013 zonder toestemming van de ouders van de minderjarige, geboren in 1996, een vliegticket gekocht voor haar en haar meegenomen naar het vliegveld Zaventem in Brussel, met de intentie om naar Caïro te reizen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde door de minderjarige te ronselen voor de jihadistische strijd, wat leidde tot de aangifte van de ouders van de minderjarige van vermissing en onttrekking aan het gezag. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig gewogen, waarbij de verklaringen van de minderjarige en de verdachte zelf cruciaal waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de ouders van de minderjarige geen toestemming hadden gegeven voor haar vertrek en dat hij opzettelijk handelde door haar te helpen bij het maken van de reis. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het onttrekken van de minderjarige aan het wettig gezag en heeft hem veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767153-13
Datum uitspraak: 1 december 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats],
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3 november 2014 en 17 november 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mr. H.A.C. Banning en mr. N.H. Vogelenzang van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2013 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, en/of te Brussel, althans in België, opzettelijk een minderjarige, te weten [persoon 1] (geboren op [geboortedag] 1996), heeft onttrokken aan de ouders van [persoon 1], te weten: [aangever] en/of [aangeefster], die het wettig over die minderjarige gestelde gezag uitoefen(d)en en/of die het opzicht over die minderjarige desbevoegd uitoefen(d)en, immers heeft verdachte,
- zonder toestemming van de ouders van die [persoon 1] een vliegticket gekocht ten behoeve van die [persoon 1] voor een vlucht van Brussel (België) naar Cairo (Egypte) (en/of om vervolgens vanaf daar door te reizen naar Syrië) en/of
- die [persoon 1] zonder toestemming van de ouders van die [persoon 1] meegenomen naar het vliegveld Zaventem te Brussel (België) (teneinde af te reizen naar Cairo (Egypte) en/of om vervolgens door te reizen naar Syrië);

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij de destijds zestienjarige [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) heeft onttrokken aan het wettig gezag door zonder toestemming van haar ouders een vliegticket voor haar te kopen voor een vlucht van Brussel naar Cairo, haar daartoe mee te nemen naar het vliegveld Zaventem in Brussel teneinde vervolgens vanuit Egypte door te reizen naar Syrië.
Evenals de officier van justitie ter terechtzitting heeft gedaan, benadrukt de rechtbank dat aan verdachte
nietwordt verweten dat hij [persoon 1] zou hebben geronseld/geworven voor de jihadistische strijd.
3.2
Vaststaande feiten [1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen is het volgende gebleken.
Op 22 maart 2013 omstreeks 10:30 uur werd door middel van een mondeling ambtsbericht van de AIVD bekend dat [persoon 1] [2] die dag rond 11:00 uur naar Egypte wilde vertrekken. [3] [persoon 1] werd vervolgens op verzoek van de Nederlandse politie door de Belgische autoriteiten tegengehouden in de boardingruimte van vliegveld Zaventem te Brussel (België), voordat zij op het vliegtuig kon stappen. [4] Zij was in gezelschap van verdachte. [5]
Verdachte en [persoon 1] hebben verklaard dat zij met het vliegtuig naar Cairo in Egypte hadden willen reizen, maar dat de ouders van [persoon 1] dit hebben tegengehouden. [6] Verdachte had tijdens een eerdere reis naar Egypte al een appartement in of even buiten Cairo geregeld waar hij en [persoon 1] zouden gaan wonen. [7] Verdachte wist dat [persoon 1] minderjarig was. [8] De ouders van [persoon 1], [aangever] en [aangeefster], hebben op 22 maart 2013 aangifte gedaan van vermissing van [persoon 1]. Op 12 april 2013 heeft de vader tevens tegen verdachte aangifte gedaan van onttrekking aan het wettig gezag van zijn minderjarige dochter [persoon 1]. [9]
3.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met uitzondering van het onderdeel dat verdachte wordt verweten dat hij met [persoon 1] naar Syrië wilde doorreizen, waarvoor zij partieel vrijspraak heeft gevorderd.
3.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – zoals verwoord in zijn pleitnotitie [10] – op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
De raadsman heeft hiertoe primair aangevoerd dat de in de tenlastelegging opgenomen handelingen niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en heeft daarbij stilgestaan bij de waardering van het bewijs. Er is geen enkel bewijs dat verdachte en [persoon 1] naar Syrië wilden reizen. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte de tickets naar Egypte daadwerkelijk zelf heeft gekocht. Bovendien heeft verdachte aangegeven dat een vriendin van [persoon 1] hen naar het vliegveld heeft gebracht waardoor geen sprake kan zijn van het meenemen van [persoon 1] door verdachte.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor het bestanddeel “onttrekken”, omdat verdachte de vluchtpoging van [persoon 1] niet in beslissende of aanzienlijke mate heeft beïnvloed. Immers, uit het dossier blijkt niet dat verdachte [persoon 1] heeft bewogen om naar Egypte te gaan of dat er sprake was van een machtsverhouding tussen verdachte en [persoon 1]. Het leeftijdsverschil tussen hen was maar vijf jaar en zij waren verliefd op elkaar. [persoon 1] zelf spreekt over vluchten voor haar familie in verband met de afwijzende houding tegenover haar opvattingen aangaande het geloof en haar drang om in Egypte te leren over de islam. Bovendien had [persoon 1] deze opvattingen en plannen al voordat zij contact kreeg met verdachte; zij zou ook zonder verdachte naar Egypte zijn gegaan.
3.5
Het oordeel van de rechtbank
[persoon 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte het vliegticket voor de reis naar Egypte heeft geboekt. Mensen in Egypte hadden het ticket betaald, maar [persoon 1] denkt dat verdachte hen hiervoor geld heeft gegeven. [11] Bij de rechter-commissaris heeft [persoon 1] verklaard dat verdachte de tickets vanuit Egypte door iemand anders heeft laten boeken en dat deze vervolgens zijn gemaild. [12] Samen met verdachte heeft zij de tickets geprint in de bibliotheek in Den Haag. [13] Haar koffer had zij bij [betrokkene] in [adres] in Den Haag ingepakt en achtergelaten [14] , omdat haar ouders de bagage anders zouden zien en zij geen toestemming zouden geven. [15] Verdachte heeft [persoon 1] de dag van vertrek bij [betrokkene] opgehaald. [16] [persoon 1] heeft hierover verklaard dat ze naar het station zijn gegaan en dat zij samen met verdachte met de trein naar België is gereisd. [17]
Verdachte heeft bij de politie erkend dat hij de vliegtickets vanuit Egypte heeft laten boeken. [18] Hij heeft tevens verklaard dat hij deze heeft betaald. [19] Ter terechtzitting ontkende verdachte echter de tickets te hebben betaald en geprint; de tickets zouden door [persoon 1] zijn geboekt via een vriend van hem in Egypte. Verdachte heeft pas op de zitting deze lezing ten aanzien van de aankoop gegeven. Hij is daarmee bijna een jaar later teruggekomen op zijn bij de politie afgelegde – en na lezing ondertekende – verklaring. De rechtbank schuift de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte op dit punt derhalve als ongeloofwaardig terzijde. Over de dag van vertrek heeft verdachte verklaard dat hij [persoon 1] bij een vriendin van haar thuis heeft opgehaald en dat deze vriendin hen met de auto naar Zaventem heeft gebracht. [20]
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het vliegticket voor [persoon 1] – al dan niet via iemand anders – heeft gekocht. De rechtbank begrijpt overigens dat het vliegticket weliswaar in het (niet in de tenlastelegging opgenomen) land Egypte is geboekt, maar dat deze vervolgens is gemaild en in Den Haag is geprint door [persoon 1] en verdachte. Dit betekent dat verdachte en [persoon 1] vanaf dat moment over het ticket konden beschikken. De rechtbank gaat er bij de bewezenverklaring dan ook vanuit dat het vliegticket in die zin ook in Den Haag is gekocht.
De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, door [persoon 1] bij een vriendin op te halen, degene is geweest die [persoon 1] heeft meegenomen naar het vliegveld in Brussel met als doel samen met haar verder af te reizen naar Cairo. Of verdachte en [persoon 1] nu per trein of per auto naar Zaventem zijn gereisd, maakt uiteraard geen enkel verschil. Ook niet indien, zoals overigens alleen verdachte heeft verklaard, een vriendin van [persoon 1] haar en verdachte daarbij vergezelde.
Toestemming van de ouders?
[persoon 1] heeft bij de politie verklaard dat zij een dag voor vertrek, op 21 maart 2013, voor de islamitische wet met verdachte is getrouwd. Het huwelijk vond plaats op een bankje bij Hollands Spoor en werd voltrokken door een Turkse imam. [persoon 1] deed dit stiekem, omdat zij eerder al eens ruzie had gemaakt met haar ouders vanwege het feit dat zij met een Marokkaan (niet zijnde verdachte) wilde trouwen. [21] Meerdere personen hebben verklaard dat [persoon 1] aan hen had verteld dat zij was getrouwd met de Marokkaanse jongen met wie zij naar Egypte zou gaan. [22]
Bij de rechter-commissaris heeft [persoon 1] ontkend dat zij met verdachte was getrouwd; zij zou hem wel op 21 maart 2013 bij Hollands Spoor hebben ontmoet. Zij had gehoopt dat zij door te zeggen dat zij met verdachte getrouwd was, met rust gelaten zou worden wanneer zij zou weglopen. Verdachte heeft verklaard dat hij de ontmoeting bij Hollands Spoor de dag voor het geplande vertrek naar Egypte niet ziet als trouwen. Hij zou met [persoon 1] in Egypte trouwen. [23]
De rechtbank is van oordeel dat voldoende vaststaat dat daadwerkelijk een islamitisch huwelijk is gesloten, ook al is [persoon 1] bij de rechter-commissaris op dit punt op haar eerdere verklaring teruggekomen. Het is volstrekt onaannemelijk dat een streng gelovig moslimmeisje van 16 jaar en een streng gelovige volwassen moslim man samen – zonder toezicht van een vader of broer van het meisje – een reis naar het buitenland zouden gaan maken zonder met elkaar getrouwd te zijn. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij niet weet of het samen reizen zonder toezicht volgens de Islam geoorloofd is, omdat hij zich nog niet zover in het geloof had verdiept, kan de rechtbank niet serieus nemen.
Verdachte heeft verklaard dat hij [persoon 1] bij een vriendin thuis heeft opgehaald, omdat [persoon 1] wist dat haar ouders hem niet zouden accepteren. Haar ouders zouden nooit accepteren dat hun dochter met een Marokkaan zou trouwen. [24] Verdachte heeft haar ouders nooit gesproken, omdat zij dat niet wilden in verband met zijn Marokkaanse afkomst. Verdachte heeft verklaard dat hij [persoon 1] aanmoedigde om met haar ouders te praten, maar dat [persoon 1] zei dat haar ouders het toch niet zouden accepteren. Op een gegeven moment vertelde [persoon 1] hem dat haar ouders hadden gezegd dat als ze echt graag wilde, dat ze dan maar met hem mee moest gaan, maar dat ze dan niet meer terug hoefde te komen. Verdachte dacht derhalve dat hij toestemming had van de ouders, omdat [persoon 1] dit tegen hem had gezegd. Verdachte heeft verklaard: “Bij mijn weten wisten haar ouders overal vanaf.” Hij besefte pas later dat haar ouders het er toch niet mee eens waren geweest. [25]
De rechtbank constateert dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat [persoon 1] hem vertelde dat haar ouders hadden gezegd dat ze “dan maar mee moest gaan, maar dat ze dan niet terug hoefde te komen” niet wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 1] zelf. Ook biedt het dossier hiervoor voor het overige geen aanknopingspunten. Dit geldt eveneens voor de verklaring van verdachte dat [persoon 1] hem zei dat er toestemming was gegeven. Als dit al juist zou zijn, dan had verdachte niet af mogen gaan op die verklaring van [persoon 1], te meer nu het ging om een langdurig verblijf in het buitenland.
Uit hetgeen hiervoor is weergegeven blijkt dat verdachte wist dat de ouders van [persoon 1] hem nooit zouden accepteren, dat er geen contact is geweest tussen verdachte en de ouders van [persoon 1] en dat [persoon 1] door verdachte niet bij haar ouders, maar bij een vriendin is opgehaald. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het voor verdachte volstrekt duidelijk was dat hij [persoon 1] tegen de wil van haar ouders in, dus zonder toestemming, heeft meegenomen, zodat zijn opzet daarop ook gericht moet zijn geweest.
Heeft de verdachte beslissende invloed gehad op de scheiding tussen [persoon 1] en haar ouders?
Van ‘onttrekking’ in de zin van art. 279 lid 1 Sr is sprake indien de dader beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag uitoefent. Wie daarbij het initiatief genomen heeft is niet beslissend. Voor haar oordeel neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking:
  • Verdachte wist dat de ouders van [persoon 1] geen toestemming hadden gegeven voor haar vertrek naar Egypte;
  • Verdachte heeft voor [persoon 1] een vliegticket gekocht;
  • Verdachte is de dag voor vertrek met [persoon 1] getrouwd naar islamitisch recht;
  • Verdachte heeft [persoon 1] opgehaald op een ander adres dan dat van haar ouders en is met haar naar vliegveld Zaventem gereisd.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in zodanige mate heeft bijgedragen aan de scheiding tussen de minderjarige en haar ouders, waardoor zij buiten het gezag van haar ouders kwam te verkeren, dat kan worden gezegd dat de verdachte die minderjarige aan het wettig gezag heeft onttrokken in de zin van art. 279 lid 1 Sr.
Conclusie
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte op 22 maart 2013 de minderjarige [persoon 1] opzettelijk heeft onttrokken aan het wettig over haar gestelde ouderlijk gezag door, zonder toestemming van haar ouders, een vliegticket voor haar te kopen en haar mee te nemen naar vliegveld Zaventem in Brussel teneinde af te reizen naar Caïro in Egypte.
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is dat verdachte met [persoon 1] naar Egypte wilde afreizen ‘om vervolgens (vanaf daar) door te reizen naar Syrië’, nu dit alleen gebaseerd is op de verklaring van één getuige (aan wie [persoon 1] dit gezegd zou hebben) en zowel verdachte als [persoon 1] dit stellig ontkennen. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel worden vrijgesproken.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 22 maart 2013 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, en te Brussel, althans in België, opzettelijk een minderjarige, te weten [persoon 1] (geboren op 3 mei 1996), heeft onttrokken aan de ouders van [persoon 1], te weten: [aangever] en [aangeefster], die het wettig over die minderjarige gestelde gezag uitoefen(d)en,
immers heeft verdachte,
- zonder toestemming van de ouders van die [persoon 1] een vliegticket gekocht ten behoeve van die [persoon 1] voor een vlucht van Brussel (België) naar Cairo (Egypte) en
- die [persoon 1] zonder toestemming van de ouders van die [persoon 1] meegenomen naar het vliegveld Zaventem te Brussel (België) teneinde af te reizen naar Cairo (Egypte).

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft bij haar eis mede in aanmerking genomen dat verdachte, hoewel zulks niet bewezen kan worden, het voornemen had met [persoon 1] door te reizen naar Syrië.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht – mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen – gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het geringe leeftijdsverschil tussen verdachte en [persoon 1] en het feit dat de voorgenomen reis was ingegeven door jeugdige overmoed en verliefdheid, te volstaan met een schuldigverklaring zonder opleggen van straf of maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van de destijds zestienjarige [persoon 1] aan het gezag van haar ouders door zonder hun toestemming een vliegticket voor haar te kopen en haar mee te nemen naar het vliegveld teneinde met het vliegtuig af te reizen naar Egypte. Dit is een ernstig feit.
Ouderlijk gezag omvat het recht en de plicht van de ouders om hun kind op te voeden en te verzorgen. Het belang van het kind staat hierin centraal en behoort door een ieder te worden gerespecteerd. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij voornemens was om [persoon 1] voor langere duur mee te nemen naar het buitenland, waarmee hij de ouders van [persoon 1] in grote bezorgdheid zou achterlaten.
De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat verdachte geen inzicht toont in het strafwaardige karakter van zijn handelen en tegen beter weten in blijft benadrukken dat hij niet wist dat hij geen toestemming had van de ouders van [persoon 1]. Verdachte had evident geen toestemming en heeft dit opzettelijk genegeerd. De rechtbank gaat ervan uit dat juist verdachte – als praktiserend moslim – moet hebben geweten dat door zijn handelen, gelet op de culturele achtergrond van [persoon 1], het risico bestond op – op zijn minst – een blijvende verstoring van de relatie van [persoon 1] met haar ouders.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 6 oktober 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een forse werkstraf van na te melden duur passend en geboden is. Nu niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte tevens met [persoon 1] naar Syrië wilde doorreizen, kan dit, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, niet in verhogende zin meewegen bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf. Derhalve komt de rechtbank tot een iets lagere werkstraf dan door de officier van justitie is geëist. Naast een werkstraf zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd om de ernst van het feit te benadrukken en daarnaast de kans op herhaling terug te dringen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 279 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank,
verklaart
wettig en overtuigend bewezendat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gestelde gezag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
200 (tweehonderd) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
100 (honderd) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
veroordeelt verdachte voorts tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) MAANDEN;
bepaalt
dat die strafnietzal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Elkerbout, voorzitter,
mrs. J.A. van Steen en J.B. Wijnholt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Verkijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van een uit verschillende onderdelen bestaand proces-verbaal met kenmerk 2013-94449 (onderzoek “Context”), van bureau regionale recherche Haaglanden: Zaaksdossier “Zout”, te weten een overzichtsproces-verbaal (genummerd blz. 1 t/m 10), met bijlagen: aangiften (A) (genummerd blz. 1 t/m 8), ambtshandelingen (AH) (genummerd blz. 1), verhoren getuigen (G) (genummerd blz. 1 t/m 43), rechtshulpverzoeken (RHV) (genummerd blz. 1 t/m 11), verdachte verhoren (V) (genummerd blz. 1 t/m 29) en een methodiekendossier (genummerd blz. 1 t/m 14).
2.[persoon 1] is geboren op 3 mei 1996 te Den Haag. Zie het geschrift, te weten een paspoort, Zout, RHV, p. 9.
3.Een geschrift, te weten een ambtsbericht, d.d. 25 maart 2013, Zout, AH, p. 1.
4.Een overzichtsproces-verbaal, d.d. 16 december 2013, Zout, p. 2.
5.Een overzichtsproces-verbaal, d.d. 16 december 2013, Zout, p. 2-3; een proces-verbaal van verdenking, d.d. 21 mei 2013, Zout, V, p. 3.
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige, [persoon 1], d.d. 22 april 2013, Zout, G, p. 1; een proces-verbaal van verhoor [verdachte], d.d. 11 december 2013, Zout, V, p. 4; de verklaring van verdachte, zoals gedaan ter terechtzitting van 3 november 2014.
7.Een proces-verbaal van verhoor getuige, [persoon 1], d.d. 22 april 2013, Zout, G, p. 2; de verklaring van verdachte, zoals gedaan ter terechtzitting van 3 november 2014.
8.De verklaring van verdachte, zoals gedaan ter terechtzitting van 3 november 2014.
9.Een proces-verbaal van verhoor aangever, [aangever], d.d. 12 april 2013, Zout, A, p. 3.
10.De pleitnotitie van de raadsman van verdachte, die aan de voorzitter is overgelegd en aan het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 3 november 2014 zal worden gehecht.
11.Een proces-verbaal van verhoor getuige, [persoon 1], d.d. 29 juli 2013, Zout, G, p. 19.
12.Een proces-verbaal verhoor van getuigen van de rechter-commissaris, getuige [persoon 1], d.d. 25 september 2014, onder nummer 7 en 19.
13.Een proces-verbaal van verhoor getuige, [persoon 1], d.d. 29 juli 2013, Zout, G, p. 19-20.
14.[betrokkene] heeft dit bevestigd. Zie het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 19 juni 2013, Zout, G, p. 32.
15.Een proces-verbaal van verhoor getuige, [persoon 1], d.d. 22 april 2013, Zout, G, p. 1-3; een proces-verbaal van verhoor getuige, [persoon 1], d.d. 29 juli 2013, Zout, G, p. 14-15 en 19-21.
16.Een proces-verbaal van verhoor getuige, [persoon 1], d.d. 29 juli 2013, Zout, G, p. 19-21; een proces-verbaal van verhoor [verdachte], d.d. 11 december 2013, Zout, V, p. 6-7.
17.Een proces-verbaal van verhoor getuige, [persoon 1], d.d. 29 juli 2013, Zout, G, p. 20.
18.Een proces-verbaal van verhoor [verdachte], d.d. 11 december 2013, Zout, V, p. 7-8.
19.Een proces-verbaal van verhoor [verdachte], d.d. 11 december 2013, Zout, V, p. 7-8.
20.Een proces-verbaal van verhoor [verdachte], d.d. 11 december 2013, Zout, V, p. 7.
21.Een proces-verbaal van verhoor getuige, [persoon 1], d.d. 22 april 2013, Zout, G, p. 2; een proces-verbaal van verhoor getuige, [persoon 1], d.d. 29 juli 2013, Zout, G, p. 14-15.
22.Een proces-verbaal verhoor aangever, [aangever], d.d. 12 april 2013, Zout, A, p. 4; een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 19 juni 2013, Zout, G, p. 31.
23.Een proces-verbaal van verhoor [verdachte], d.d. 11 december 2013, Zout, V, p. 5-6.
24.Een proces-verbaal van verhoor [verdachte], d.d. 11 december 2013, Zout, V, p. 6-7.
25.Een proces-verbaal van verhoor [verdachte], d.d. 11 december 2013, Zout, V, p. 4; een proces-verbaal van verhoor [verdachte], d.d. 11 december 2013, Zout, V, p. 11; de verklaring van verdachte, zoals gedaan ter terechtzitting van 3 november 2014.