ECLI:NL:RBDHA:2014:14502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
C-09-474680 - KG ZA 14-1173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van concurrentiebeding in kort geding tussen bloemengroothandels

In deze zaak, die op 20 november 2014 door de Rechtbank Den Haag werd behandeld, stond de schorsing van een concurrentiebeding centraal. Eiseres, [A] Flowerexport B.V., had een kort geding aangespannen tegen [B] en [C], waarbij zij vorderde dat [B] zou worden verboden om bij [C] werkzaam te zijn, op straffe van een dwangsom, en dat [B] een voorschot op verbeurde boetes zou betalen. [B] had haar arbeidsovereenkomst met [A] opgezegd en was in dienst getreden bij [C], wat volgens [A] in strijd was met het concurrentiebeding in haar arbeidsovereenkomst. De voorzieningenrechter oordeelde dat [B] in beginsel gehouden was aan het concurrentiebeding, maar dat er in dit geval voldoende redenen waren om aan te nemen dat het concurrentiebeding in een bodemprocedure mogelijk gedeeltelijk vernietigd zou worden. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat [B] voornamelijk administratieve werkzaamheden verrichtte en dat er geen bewijs was dat zij toegang had tot concurrentiegevoelige informatie. Bovendien had [A] eerder andere werknemers toestemming gegeven om bij concurrenten te werken, wat de situatie van [B] verder versterkte. De vorderingen van [A] werden afgewezen, en het concurrentiebeding werd geschorst. Tevens werd [A] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den Haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/474680 / KG ZA 14-1173
Vonnis in kort geding van 20 november 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] Flowerexport B.V.,
gevestigd te Rijnsburg (gemeente Katwijk),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.J. Sturm te Leiden,
tegen:

1.[B],

wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
eiseres in reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bloemengroothandel [C] Azn. B.V.,
gevestigd te Rijnsburg (gemeente Katwijk),
gedaagden in conventie,
advocaat mr. K. Moaddine te Leiden.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[A]’ enerzijds en ‘[B]’ en ‘[C]’ anderzijds.

1.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 12 november 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
[A] exploiteert een groothandel in bloemen en planten in Rijnsburg. [C] exploiteert op een naastgelegen locatie eveneens een groothandel in bloemen en planten. [C] heeft daarnaast ook nog een vestiging in Aalsmeer.
1.2.
[B] is met ingang van 1 september 2010 bij [A] in dienst getreden in de functie van Administratief/FO medewerker. Aanvankelijk had zij contracten voor bepaalde tijd. Op 1 juni 2012 is zij voor onbepaalde tijd in dienst getreden. In de opvolgende tussen [B] en [A] gesloten arbeidsovereenkomsten is onder meer een geheimhoudingsbeding, een relatiebeding en een concurrentiebeding opgenomen. Het concurrentiebeding luidt – voor zover hier relevant – als volgt:

Zolang de arbeidsovereenkomst duurt en gedurende twaalf maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst is het de werknemer verboden binnen het werkgebied van de werkgever, zij[n]de in een straal van 20 km in enigerlei vorm een zaak, gelijksoortig of aanverwant aan die van werkgever te vestigen (…) of daarin op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard dan ook te hebben.
Het concurrentiebeding is versterkt met een boete van € 10.000,- per overtreding, te vermeerderen met € 1.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
1.3.
In de arbeidsovereenkomst is met betrekking tot de functie van [B] bepaald dat haar functie alle voorkomende werkzaamheden behorend bij het bloemenexportbedrijf omvat, waaronder administratieve verwerking van in- en uitgaande fust, facturering, orderinvoer, controle op ingevoerde orders, controle van paklijsten in de box, op peil houden van kantineartikelen en het telefonisch te woord staan van klanten en leveranciers.
1.4.
[B] heeft haar arbeidsovereenkomst per 1 juli 2014 opgezegd met de bedoeling in dienst te treden bij Heembloemex B.V. (hierna ‘Heembloemex’), die in Rijnsburg een onderneming in de bloemenbranche exploiteert. Na overleg tussen Heembloemex en [A] over het concurrentiebeding van [B] heeft de overgang van [B] naar Heembloemex geen doorgang gevonden. Hierop heeft [A] [B] aangeboden uiterlijk tot en met 30 september 2014 bij haar in dienst te blijven.
1.5.
Met ingang van 8 september 2014 is [B] in de functie van productiemedewerker in dienst getreden bij [C]. In de tussen [C] en [B] gesloten arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen met een vergelijkbare strekking als het in 1.2. vermelde concurrentiebeding.
1.6.
In een ongedateerde verklaring heeft [D], voormalig werknemer van [A], onder meer het volgende verklaard:

Ik was ruim 2 jaar werkzaam bij [A], toen ik aangenomen werd door [D] (…)
Toen ik mijn baan opzei bij [A] mocht ik gelijk weg, ik werd niet aan mijn (…) opzegtermijn gehouden (…) ook ik had een concurrentie geheimhouding en relatie beding in mijn cont[r]act.

2.Het geschil

in conventie
2.1.
[A] vordert – zakelijk weergegeven – [B] en [C] te gebieden iedere betrokkenheid van [B] bij [C] te beëindigen en gedurende de looptijd van het concurrentiebeding beëindigd te houden, zulks op straffe van een dwangsom, alsmede [B] te veroordelen aan [A] te betalen € 36.000,- bij wijze van voorschot op de door haar verbeurde boetes, een en ander met veroordeling van [B] en [C] in de proceskosten.
2.2.
Daartoe stelt [A] het volgende. Het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding dient te worden nagekomen. Aangezien [B] tijdens haar dienstbetrekking toegang had tot gevoelige informatie (zoals communicatiegegevens en gegevens over de volumes en de marge), nu de (geografische) strekking van het concurrentiebeding beperkt is en er volop vacatures zijn buiten het verboden gebied, bestaat er geen grond om de werking van het beding te beperken. [B] en [C] dienen dan ook de betrokkenheid van [B] bij Van [C] te beëindigen. Daarnaast dient [B] de reeds vervallen boetes van € 36.000,- aan [A] te voldoen.
2.3.
[B] en [C] voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
2.4.
[B] vordert – zakelijk weergegeven –
primairbuitenwerkingstelling dan wel schorsing van het concurrentiebeding totdat in een bodemprocedure uitspraak is gedaan over een verzoek in de zin van artikel 7:653 lid 2 BW;
subsidiair: een vergoeding te bepalen in de zin van artikel 7:653 lid 2 BW.
2.5.
Daartoe stelt [B] het volgende. Vanaf 2012 is de werksfeer bij [B] verslechterd en werd de werkdruk steeds hoger. Na een gesprek over de uitbetaling van overuren met haar leidinggevende, de echtgenote van de eigenaar van [A], is zij zeer onheus bejegend door de eigenaar van [A]. Aangezien [A] haar had toegezegd haar niet aan het concurrentiebeding te houden en [A] eerder aan andere voormalige werknemers, ondanks een gelijkluidend concurrentiebeding, toestemming heeft gegeven om bij Heembloemex in dienst te treden, vertrouwde zij erop dat zij niet aan het concurrentiebeding gehouden zou worden. Door de weigering van [A] kwam [B] in een lastig parket, aangezien zij als alleenstaande met hypotheekverplichtingen geen werk meer had en ook geen recht had op een WW-uitkering. Na talloze sollicitaties heeft [B] uiteindelijk werk gevonden bij [C]. In verband met het concurrentiebeding is zij tewerkgesteld bij de Aalsmeerse vestiging van [C]. Zij voert werkzaamheden uit als orderpicker en zij stelt bloempakketten samen; zij heeft uit hoofde van haar functie niet van doen met administratieve werkzaamheden of klanten van [C].
Onder voormelde omstandigheden en nu [B] nooit toegang heeft gehad tot concurrentiegevoelige informatie en zij bovendien gebonden is aan het in de met [A] gesloten arbeidsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding, dient het concurrentiebeding buiten werking te worden gesteld, althans te worden geschorst. Subsidiair dient [A] [B] een vergoeding te betalen over de periode waarin het concurrentiebeding haar belemmert om anders dan in dienst van [A] werkzaam te zijn.
2.6.
[A] voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

in conventie
3.1.
In deze procedure moet worden beoordeeld of [B] en [C] op grond van het tussen [B] en [A] overeengekomen concurrentiebeding gehouden zijn de betrokkenheid van [B] bij [C] te beëindigen en of [B] de gevorderde boetes aan [A] verschuldigd is. Tussen partijen is niet in geschil dat [C] een (directe) concurrent is van [A] en dat zij in de directe nabijheid van [A] – derhalve op minder dan 20 kilometer afstand van [A] – is gevestigd.
3.2.
Met de stelling van [A] dat [B] het concurrentiebeding overtreedt is het voor deze procedure spoedeisend belang gegeven.
3.3.
Bij de beoordeling staat voorop dat [B] in beginsel gehouden is tot nakoming van het in de arbeidsovereenkomst met [A] opgenomen concurrentiebeding. Dit zou slechts anders zijn indien met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat in een eventuele bodemprocedure – op grond van een onbillijke benadeling van [B] – zal worden geoordeeld dat het concurrentiebeding (gedeeltelijk) moet worden vernietigd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan in de gegeven omstandigheden sprake. Redengevend daartoe is het volgende.
3.4.
Blijkens haar functieomschrijving oefende [B] tijdens haar dienstverband van (ruim) drieënhalf jaar hoofdzakelijk administratieve werkzaamheden uit. Behoudens bijzondere omstandigheden kan voor dergelijke functies een concurrentiebeding, zoals dat door [A] wordt gehanteerd, een onevenredige benadeling van de werknemer opleveren. Hoewel dat naar aanleiding van het door [B] gevoerde verweer wel op haar weg lag, heeft [A] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat handhaving van het concurrentiebeding in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is. Weliswaar heeft [B] mogelijk aan de hand van bijvoorbeeld facturen, orderjournaals en volumestatistieken de door [A] gehanteerde marges kunnen berekenen, maar uit niets blijkt dat zij dat heeft gedaan en dat zij thans nog toegang tot die gegevens heeft. [A] heeft ter zitting ook erkend dat het berekenen van marges niet tot de normale werkzaamheden van [B] behoorde. Voorts is niet gesteld of gebleken dat [B] uit hoofde van haar functie zodanige contacten onderhield met klanten en/of leveranciers dat zij daardoor over concurrentiegevoelige informatie of (commercieel) relevante contacten zou beschikken. Daar komt bij dat de duur van het dienstverband beperkt is geweest en dat [A] [B] na het afketsen van het dienstverband met Heembloemex, slechts voor een beperkte tijd in dienst heeft willen houden, en [A] niet heeft getracht haar concurrentiebelangen op een andere wijze te beschermen. Hierbij dient mede in aanmerking te worden genomen dat [B] andere voormalige werknemers niet aan hun concurrentiebeding heeft gehouden en dat [A] ter zitting heeft erkend dat er harde woorden gevallen zijn tussen de eigenaar van [A] en [B]. Tegen deze achtergrond acht de voorzieningenrechter het belang van [A] bij handhaving van het concurrentiebeding afgewogen tegen het belang van [B] onvoldoende. Dat de (geografische) werking van het concurrentiebeding beperkt is, legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal. Deze beperkte strekking – waarbij het overigens onduidelijk is vanuit welk punt de straal van 20 kilometer moet worden berekend – rechtvaardigt niet dat [B] wordt belemmerd in haar vrije arbeidskeuze. Dat er buiten het door het concurrentiebeding bestreken gebied talrijke vacatures in de bloemenbranche zouden zijn, maakt het voorgaande niet anders, aangezien daaruit niet volgt dat [B] op die vacatures zou worden aangenomen. Uit de door [B] overgelegde afwijzingen van haar sollicitaties volgt veeleer het tegendeel. Aangezien [B] onweersproken heeft gesteld dat zij een alleenstaande is met hypotheekverplichtingen, acht de voorzieningenrechter het in de gegeven omstandigheden te billijken dat zij, met het einde van haar dienstverband bij [A] in zicht, bij [C] in dienst is getreden.
3.5.
Slotsom van het voorgaande is dat de door [A] gevorderde geboden dienen te worden afgewezen. De medegevorderde betaling van de verbeurde boetes zal eveneens worden afgewezen, aangezien het enerzijds aannemelijk te achten is dat het concurrentiebeding en/of de verbeurde boetes in een bodemprocedure (in ieder geval gedeeltelijk) zullen worden vernietigd, en anderzijds niet is gebleken van enig spoedeisend belang aan de zijde van [A].
3.6.
[A] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
in reconventie
3.7.
Uit hetgeen is overwogen in conventie volgt dat het concurrentiebeding dient te worden geschorst. De gevorderde buitenwerkingstelling leent zich, gelet op het declaratoire karakter ervan, niet voor toewijzing in kort geding.
3.8.
[A] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [A] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [B] en [C] begroot op € 2.708,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 1.892,- aan griffierecht;
in reconventie
- schorst het concurrentiebeding en het daaraan gekoppelde boetebeding;
- veroordeelt [A] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [B] begroot op € 408,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2014.
WJ