In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 20 februari 2014 was ingediend door verzoeker, die de biologische vader van de minderjarige wenst te worden erkend. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (Israël), wordt vertegenwoordigd door een bijzondere curator, mr. G.L. Gijsberts. De moeder van de minderjarige, [de vrouw], heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van verzoeker, die meent dat hij de biologische vader is en dat de moeder moet meewerken aan een DNA-onderzoek om dit vast te stellen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift, verweerschriften en de mening van de minderjarige in raadkamer.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker, de moeder en de minderjarige in Nederland wonen, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is, gezien de nationaliteit van de betrokken partijen. Verzoeker heeft gesteld dat hij de minderjarige heeft verwekt tijdens een relatie met de moeder, maar de moeder ontkent dit en stelt dat de minderjarige is verwekt door haar huidige partner, [vader]. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claim te onderbouwen.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker afgewezen, omdat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn die de stelling van verzoeker ondersteunen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het belang van de moeder zwaarder weegt dan dat van verzoeker, en heeft verzoeker veroordeeld in de proceskosten van de moeder, die zijn begroot op € 981,00. Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.