ECLI:NL:RBDHA:2014:14494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
C/09/462013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van vaderschap en DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 20 februari 2014 was ingediend door verzoeker, die de biologische vader van de minderjarige wenst te worden erkend. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (Israël), wordt vertegenwoordigd door een bijzondere curator, mr. G.L. Gijsberts. De moeder van de minderjarige, [de vrouw], heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van verzoeker, die meent dat hij de biologische vader is en dat de moeder moet meewerken aan een DNA-onderzoek om dit vast te stellen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift, verweerschriften en de mening van de minderjarige in raadkamer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker, de moeder en de minderjarige in Nederland wonen, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is, gezien de nationaliteit van de betrokken partijen. Verzoeker heeft gesteld dat hij de minderjarige heeft verwekt tijdens een relatie met de moeder, maar de moeder ontkent dit en stelt dat de minderjarige is verwekt door haar huidige partner, [vader]. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claim te onderbouwen.

De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker afgewezen, omdat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn die de stelling van verzoeker ondersteunen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het belang van de moeder zwaarder weegt dan dat van verzoeker, en heeft verzoeker veroordeeld in de proceskosten van de moeder, die zijn begroot op € 981,00. Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14-1884
Zaaknummer: C/09/462013
Datum beschikking: 17 november 2014
Bevoegd is de rechter van de woonplaats in Nederland of, bij gebreke daarvan, van het werkelijk
Verblijf van de minderjarige - 265 Rv.

Afstamming

Beschikking op het op 20 februari 2014 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker]

verzoeker,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. F.J. Kremer te Den Haag.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de vrouw],

de moeder,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. J. de Koning te Lisse.
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Israël),
hierna te noemen: de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigd door mr. G.L. Gijsberts, advocaat te Den Haag,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief met bijlagen d.d. 20 maart 2014 van de zijde van verzoeker;
- het verweerschrift van de moeder;
- het verweerschrift van de bijzonder curator;
- de reactie op de verweerschriften van de zijde van verzoeker.
De minderjarige heeft in raadkamer haar mening kenbaar gemaakt.
Op 20 oktober 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten en de bijzondere curator.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift strekt tot bepaling dat de moeder zal meewerken aan een DNA-onderzoek door een door de rechtbank aan te wijzen deskundige opdat kan worden vastgesteld of verzoeker de biologische vader is van de minderjarige, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat de moeder haar medewerking weigert, met een door de rechtbank te bepalen maximum, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd strekkende tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van verzoeker in de proceskosten.
De bijzonder curator heeft de rechtbank geadviseerd te bepalen dat de moeder dient mee te werken aan een DNA-onderzoek.

Feiten

  • Uit de vrouw is geboren voornoemde minderjarige op [geboortedatum]in [geboorteplaats] te Israël. Dit blijkt ook uit het systeem ingevolge de Wet BRP en een overgelegde kopie van een “Birth Certificate”.
  • De minderjarige is erkend door [vader].
  • De vrouw heeft van rechtswege in ieder geval het gezag over de minderjarige.
  • Verzoeker heeft de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.
  • De vrouw en de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit.
  • Bij beschikking d.d. 2 juli 2012 is door deze rechtbank een verzoek van verzoeker tot gerechtelijke vaststelling vaderschap afgewezen met veroordeling van verzoeker in de door de moeder gemaakte proceskosten.
- Bij vonnis d.d. van de voorzieningenrechter in deze rechtbank is op verzoek van de moeder aan verzoeker een contactverbod opgelegd voor de duur van een jaar, derhalve tot 14 maart 2014.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 17 april 2014 is mr. Gijsberts voornoemd benoemd tot bijzondere curator teneinde de minderjarige ingevolge artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te vertegenwoordigen.

Beoordeling

De rechtbank beschouwt het verzoek als een verzoek dat is gericht op een vaderschapsactie en derhalve als een verzoek op grond van Titel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Rechtsmacht
Nu verzoeker, de moeder en de minderjarige in Nederland wonen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
Toepasselijk recht
Nu zowel verzoeker, als de minderjarige en de moeder de Nederlandse nationaliteit hebben, zal de rechtbank Nederlands recht op het verzoek toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Verzoeker stelt er van overtuigd te zijn dat hij de verwekker van de minderjarige is en dat de minderjarige door hem is verwekt in de periode dat hij met de moeder een affectieve relatie had en met haar samenwoonde. Volgens verzoeker heeft de moeder hem in het voorjaar van [jaar]laten weten zwanger van hem te zijn. Kort daarna is zijn relatie met de moeder geëindigd. In juni [jaar] heeft de moeder hem gezegd dat de bevalling goed was gegaan en dat zij zelf voor het kind kon zorgen. Eind [jaar] heeft hij van een derde vernomen dat de moeder een kind van hem had en dat dat kind in Israël verbleef. Nu de minderjarige volgens haar geboorteakte is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Israël) heeft de moeder, aldus verzoeker, aldaar een onjuiste geboorteakte laten opmaken. Volgens verzoeker is zoiets in Israël niet ongebruikelijk. De moeder weigert aan een DNA-onderzoek (teneinde de afstamming van de minderjarige van verzoeker te bewijzen) mee te werken. Verzoeker stelt een rechtens te respecteren belang te hebben om te weten dat hij de verwekker van de minderjarige is, terwijl ook de minderjarige er belang bij heeft om zekerheid te verkrijgen omtrent haar afstamming.
De moeder stelt dat haar relatie met verzoeker in het voorjaar van [jaar] is geëindigd, en dat de minderjarige, die is [geboortedatum], alleen al gelet daarop niet tijdens de relatie van partijen door verzoeker kan zijn verwekt. Overigens, zo stelt de moeder, is zij nooit zwanger van verzoeker geweest. Zij ontkent de stelling van verzoeker ten aanzien van de geboorteakte van de minderjarige. Ter terechtzitting heeft de moeder verklaard dat zij tijdens hun relatie samen met verzoeker een bedrijf had, dat zij in [jaar], na het verbreken van de relatie van partijen naar Israël is vertrokken, en dat zij in [jaar] korte tijd is teruggekeerd naar Nederland. Op dat moment had zij al een relatie met de vader van de minderjarige ([vader] en heeft zij, volgens haar zeggen, wel zakelijk contact met verzoeker gehad, maar niet met hem gesproken over een zwangerschap of een bevalling. In oktober 1998 is zij teruggekeerd naar Israël, alwaar in augustus 1999 de minderjarige, die verwekt is door Maimon Barscheset, is geboren.
De moeder stelt dat het afdwingen van een DNA-onderzoek ongerechtvaardigd is en ook een onnodige inbreuk op haar lichamelijke en morele integriteit, zulks terwijl daar bovendien geen wettelijke basis voor aanwezig is.
De moeder, die procedeert op grond van een toevoeging verzoekt om verzoeker, in verband met het nodeloos starten van de onderhavige procedure, te veroordelen in de door haar in het kader van deze procedure gemaakte kosten, zulks tegen particulier tarief.
De bijzondere curator acht het in het belang van de minderjarige dat er duidelijkheid over haar afstamming komt, zodat de onrust die telkens ontstaat wanneer verzoeker daarover een procedure start, kan worden weggenomen. Na een gesprek met de minderjarige is de bijzonder curator gebleken dat de minderjarige er zeker van is dat verzoeker niet haar biologische vader is. Voor de minderjarige is het vooral raar en beangstigend dat een voor haar onbekende man claimt haar vader te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker, gelet op de gemotiveerde betwisting, onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit als deze als vaststaand aangemerkt zou kunnen blijken dat de minderjarige zijn dochter is. De enkele stelling dat in het algemeen in Israël wel vaker geboorteaktes worden opgemaakt die onjuist en onbetrouwbaar zijn acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de geboorteakte/-gegevens van deze minderjarige onjuist zijn. Anders dan in de door verzoeker aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof ’s Hertogenbosch d.d. 10 juli 2012 is in casu geen sprake van contact tussen de moeder en verzoeker op het moment dat de minderjarige, gelet op haar geboortedatum, verwekt is. De rechtbank ziet dan ook geen redenen om het belang van verzoeker boven het belang van de moeder te stellen. De rechtbank zal het verzoek derhalve afwijzen.
Nu de onderhavige procedure hiermee een einde neemt, ziet de rechtbank geen reden om de vader van de minderjarige, [vader] als belanghebbende in deze procedure te betrekken.
Proceskosten
De moeder heeft gesteld dat zij (wederom) nodeloos door de man in een procedure is betrokken, zodat zij verzoekt om niet, zoals te doen gebruikelijk in procedures van familierechtelijke aard, elk der partijen de eigen kosten te laten dragen, maar verzoeker te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten. Zij verzoekt een veroordeling van verzoeker in de door haar werkelijk gemaakte kosten.
Nu de moeder de door haar gemaakte kosten niet nader heeft gespecificeerd, begroot de rechtbank de tot dusver gemaakte kosten van de moeder op een bedrag van € 981,00, zijnde het liquidatietarief ter zake van de advocaatkosten (€ 904,00) vermeerderd met het door de moeder betaalde griffierecht (€ 77,00).
Verzoeker zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af;
veroordeelt de man in de proceskosten aan de zijde van de vrouw, tot dusver begroot op € 981,00, waarvan € 904,00 aan salaris advocaat en € 77,00 aan griffierecht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, tevens kinderrechter, bijgestaan door
V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 november 2014.