ECLI:NL:RBDHA:2014:14490

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
C-09-458185 - FA RK 14-236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en bewijsvoering stiefkind in het gezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2014 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Haasjes, heeft verzocht om de kinderalimentatie voor de minderjarige kinderen te verhogen naar € 500,-- per maand per kind, met een aanvullende betaling van € 2.815,46 per kind door de man, die vertegenwoordigd wordt door advocaat mr. J.L.J. Kapteijn. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en pleitnotities, en heeft de zaak op 25 juli 2014 behandeld. De vrouw heeft als grond voor haar verzoek een wijziging van omstandigheden aangevoerd, waardoor de eerdere beschikking van 22 april 1999 niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is voor zijn kinderen, maar ook voor zijn stiefkinderen. De man heeft verweer gevoerd en betwist dat het stiefkind tot zijn gezin behoort. De rechtbank heeft de man de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren dat het stiefkind tot zijn gezin behoort in de zin van artikel 1:395a BW. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie vastgesteld op 10 januari 2014, de datum van indiening van het verzoekschrift.

De rechtbank heeft ook de draagkracht van de man en de vrouw beoordeeld. De vrouw heeft aangetoond dat zij en haar echtgenoot onder de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) vallen, wat invloed heeft op hun draagkracht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft van € 2.245,-- per maand, waaruit zijn draagkracht voor de alimentatie is berekend. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijsvoering en zal op 24 september 2014 opnieuw in de zaak komen.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14-236
Zaaknummer: C/09/458185
Datum beschikking: 27 augustus 2014

Alimentatie

Beschikking op het op 10 januari 2014 ingekomen verzoek van:

[de vrouw],

de vrouw,
wonende te[woonplaats]
advocaat: mr. M. Haasjes te Waddinxveen
en

[jongmeerderjarige],

jong-meerderjarige,
eveneens advocaat: mr. M. Haasjes te Waddinxveen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man]

de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. J.L.J. Kapteijn te Alphen aan den Rijn.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 11 juli 2014, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 14 juli 2014, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief d.d. 15 juli 2014, met bijlagen, waaronder een aanvullend verzoekschrift,
van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 17 juli 2014 van de zijde van de man;
- de brief d.d. 21 juli 2014 van de zijde van de vrouw.
De minderjarige [minderjarige] heeft zich schriftelijk en in raadkamer uitgelaten over het verzoek. De minderjarige [minderjarige]heeft zich schriftelijk uitgelaten over het verzoek.
Op 25 juli 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen vergezeld van hun advocaten. Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd. Van de zijde van de vrouw is een draagkrachtberekening overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw luidt thans (na wijziging):
- met wijziging van de beschikking d.d. 22 april 1999 van deze rechtbank met ingang van 1 november 2012, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, de kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] en [minderjarige]op € 500,-- per maand per kind te bepalen;
- te bepalen dat de man binnen twee weken na de datum na de te wijzen beschikking aan [jongmeerderjarige], [minderjarige] en [minderjarige] dient te betalen een bedrag van € 2.815,46 per kind, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 16 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening,
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw stelt als grond voor het verzoek met betrekking tot de kinderalimentatie een wijziging van omstandigheden waardoor de beschikking d.d. 22 april 1999 niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
Indien een verzoek of verweer gedeeltelijk of geheel is ingetrokken of aangepast, wordt in de beschikking uitsluitend melding gemaakt van het verzoek of verweer zoals dat thans luidt.
Daartoe is opgenomen de tekst ‘zoals dat thans luidt’ of ‘thans nog’.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Voorts verzoekt de man de vrouw te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, de volledige kosten van de advocaat van de man daaronder begrepen.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest van [huwelijksdatum] tot [datum]
- Uit dit huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige en jong-meerderjarige kinderen geboren:
- [jongmeerderjarige] (hierna: [jongmeerderjarige] dan wel de jong-meerderjarige), geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats];
- [minderjarige](hierna: [minderjarige]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige]), geboren op[geboortedatum] te [geboorteplaats].
- De minderjarigen verblijven thans bij de vrouw.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 22 april 1999 is – voor zover hier van belang – bepaald dat de man ten behoeve van [jongmeerderjarige] met ingang van 1 september 1998 een kinderalimentatie dient te betalen van ƒ 250,-- per maand en ten behoeve van [minderjarige] en [minderjarige] een kinderalimentatie dient te betalen van ƒ 95,-- per kind per maand met ingang van 1 maart 1999.
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] en [minderjarige]thans € 60,16 per kind per maand.

Beoordeling

Het verzoek van de vrouw inzake het uitkeren van de kapitaalverzekering
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man binnen twee weken na de datum van de te wijzen beschikking aan Kelly, Mick en Davy dient te betalen een bedrag van € 2.815,46 per kind, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 16 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening. Volgens de vrouw heeft haar verzoek betrekking op een door partijen tijdens het huwelijk afgesloten kapitaalverzekeringen bij Moira Verzekeringen die in het jaar 2000 tot uitkering zouden zijn gekomen, waarbij de uitgekeerde bedragen zouden worden belegd en de man de uitkeringen vermeerderd met de beleggingsopbrengsten aan de drie kinderen van partijen zou overmaken.
Van een overeenkomst die zijn oorsprong vindt in boek 1 BW is geen sprake.
De rechtbank zal gelet hierop ex artikel 69 Rv bevelen, met verwijzing naar Team Kanton, dat de procedure met betrekking tot de genoemde vordering wordt voortgezet in de stand van het geding waarin zij zich bevindt volgens de regels van de dagvaardingsprocedure.
De rechtbank bepaalt dat de zaak zal komen op de rol van woensdag 24 september 2014 om 10.00 uur.

De kinderalimentatie

Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Nu de vrouw onweersproken heeft gesteld dat de omgangsregeling reeds geruime tijd niet meer wordt nageleefd, kan zij worden ontvangen in haar verzoek. De rechtbank zal mitsdien overgaan tot een herbeoordeling van de kinderalimentatie, zulks om – met inachtneming van alle ter zake dienende omstandigheden – te bezien of de vastgestelde alimentatie heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
De ingangsdatum
De rechtbank zal om proceseconomische redenen, alvorens in te gaan op de behoefte van de minderjarigen, eerst de ingangsdatum beoordelen nu de man de door de vrouw verzochte ingangsdatum van 1 november 2012 heeft betwist.
De rechtbank zal de kinderalimentatie wijzigen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, derhalve 10 januari 2014.
Gelet op voornoemde ingangsdatum zal de rechtbank bij de herberekening van de kinderalimentatie de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen en de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen zoals deze vanaf 1 januari 2013 luidt, hanteren.
De behoefte van [minderjarige] en [minderjarige]
De vrouw stelt dat de behoeve van de kinderen ten tijde van het uiteengaan € 125,-- per kind per maand bedroeg. De vrouw is echter van mening dat de behoefte van de minderjarigen opnieuw moet worden vastgesteld nu het huidige inkomen van de man dusdanig hoger is dan het toenmalige inkomen dan wel dat uitgegaan dient de worden van de normen voor de studiefinanciering. De man voert hiertegen verweer en stelt dat voor de bepaling van de behoefte van de kinderen de tabellen ‘eigen aandeel kosten kinderen’ als uitgangspunt genomen moeten worden.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de berekening van de behoefte van de minderjarigen uit te gaan van de normen voor de studiefinanciering, nu voldoende is komen vast te staan dat beide kinderen (gaan) studeren; [minderjarige] gaat een MBO-opleiding volgen en [minderjarige] volgt een HBO-opleiding. Het normbedrag voor een thuiswonende studerende in het middelbaar beroepsonderwijs bedraagt – zoals door de vrouw gesteld en door de man niet weersproken – € 500,-- per maand. Het normbedrag voor een thuiswonende studerende in het hoger onderwijs bedraagt – zoals door de vrouw gesteld en door de man onweersproken gebleven – € 675,-- per maand. Nu niet is gebleken dat de vrouw recht heeft op een kindgebonden budget, kan de behoefte van [minderjarige] derhalve worden gesteld op € 675,-- per maand en van [minderjarige] op € 500,-- per maand.
De bijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige]
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de man ten behoeve van [jongmeerderjarige] tot januari 2014 de kinderalimentatie heeft voldaan. Partijen zijn het er met elkaar over eens dat [jongmeerderjarige] vanaf november 2013 geen behoefte meer heeft aan een bijdrage van de man.
De draagkracht van de vrouw en haar echtgenoot
De vrouw heeft voldoende gemotiveerd en met stukken onderbouwd dat ten aanzien van haar en haar echtgenoot bij vonnis van 4 juni 2013 de toepassing van de WSNP is uitgesproken. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw en haar echtgenoot door eigen toedoen in een dergelijke situatie zijn beland en dat zij de bewindvoerder hadden kunnen verzoeken om het vrij te laten bedrag te verhogen met het eigen aandeel in de kosten van de kinderen. De rechtbank is echter met de vrouw van oordeel dat bij de toelating tot de WSNP getoetst wordt of de schulden te goeder trouw zijn ontstaan en dat bij het vrij te laten bedrag reeds rekening is gehouden met de norm voor een gezin. Nu de vrouw en haar echtgenoot zijn toegelaten tot de WSNP gaat de rechtbank er dan ook van uit dat de schulden niet door eigen toedoen zijn ontstaan. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de vrouw en haar echtgenoot geen draagkracht hebben om in een deel van de kosten voor [minderjarige] en [minderjarige] te voorzien.
De draagkracht van de man
Bij de berekening van de draagkracht van de man zal de rechtbank uitgaan van de door de man overgelegde jaaropgaaf over het jaar 2013. Hieruit blijkt dat het inkomen van de man
€ 38.555,-- bruto per jaar bedraagt. Hieruit volgt dat het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man € 2.245,-- per maand bedraagt.
Aan de hand van de formule van de werkgroep kinderalimentatie te weten:
70% (NBI-(0,3x NBI + 860) = 70% [€ 2.245,-- - ( 0,3 x € 2.245,-- + € 860,--)], bedraagt de draagkracht van de man € 498,-- per maand.
Vervolgens dient dit bedrag gedeeld te worden door het aantal kinderen voor wie de man onderhoudsplichtig is.
Vaststaat dat de man de juridische vader is van [minderjarige] en [minderjarige] op grond waarvan hij volgens de wet onderhoudsplichtig is.
Nu de man in 2005 opnieuw is gehuwd en hij op grond van artikel 1:395 van het Burgerlijk Wetboek in verbinding met artikel 1:395a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) levensonderhoud dient te verstrekken dan wel dient te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van de tot zijn gezin behorende kinderen van zijn echtgenote die de leeftijd van 21 jaren niet hebben bereikt, dient de draagkracht van de man evenredig tussen alle kinderen te worden verdeeld. De man stelt zich op het standpunt dat tot zijn gezin behoren twee stiefkinderen, te weten [stiefkind] en [stiefkind], voor wie hij ook onderhoudsplichtig is.
Tussen partijen is niet in geschil dat [stiefkind] tot het gezin van de man behoort, dat hij een MBO-opleiding volgt en dat bij de bepaling van de behoefte moet worden uitgegaan van de norm voor de studiefinanciering. Van de behoefte van [stiefkind] (€ 480,--) kan het aandeel van de man worden gesteld op € 160,-- per maand, nu er drie onderhoudsplichtigen zijn jegens [stiefkind] (zijn vader, zijn moeder en de man).
Tussen partijen is in geschil of [stiefkind] tot het gezin van de man behoort. De vrouw stelt dat de man niet onderhoudsplichtig is jegens [stiefkind], nu [stiefkind] geen deel uitmaakt van het gezin van de man. De man voert aan dat voor [stiefkind] een co-ouderschapsregeling geldt, waarbij [stiefkind] wisselend bij hem en zijn moeder verblijft, maar dat er geen exacte verdeling bij helfte is. De man heeft in dit kader aangeboden om hiervan nader bewijs te leveren.
De rechtbank is van oordeel dat de man hiertoe in de gelegenheid geboden dient te worden. Gelet hierop zal de man tot 24 september 2014 in de gelegenheid worden gesteld om nader bewijs aan te leveren met betrekking tot de omstandigheid dat [stiefkind]behoort tot zijn gezin in de zin van het bepaalde in artikel 1:395a BW op grond waarvan de man verplicht is ook voor hem te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie. De vrouw krijgt vervolgens tot 8 oktober 2014 de gelegenheid om daarop te reageren. Vervolgens zal binnen een maand een beschikking volgen.

Beslissing

De rechtbank:
met betrekking tot het verzoek van de vrouw inzake het uitkeren van de kapitaalverzekering
beveelt dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet bij Team Kanton van de rechtbank Den Haag volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
bepaalt dat partijen zich voor deze procedure dienen te stellen;
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van woensdag 24 september 2014 om 10.00 uur;
met betrekking tot de kinderalimentatie
draagt de man op te bewijzen dat [stiefkind] tot zijn gezin behoort als hiervoor is weergegeven en geeft hem hiertoe uiterlijk tot 24 september 2014 de mogelijkheid te reageren, waarop de vrouw tot 8 oktober 2014 de gelegenheid krijgt om vervolgens daarop weer te reageren;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de kinderalimentatie en de proceskostenaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Kalicharan als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2014.