ECLI:NL:RBDHA:2014:14482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
14-24784 en 14-24783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Libische eiser afgewezen, maar nieuwe feiten rechtvaardigen herbeoordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, een Libische nationaliteit, had op 30 oktober 2014 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, dat zijn asielaanvraag had afgewezen. Eiser verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen om zijn uitzetting te voorkomen totdat op zijn beroep was beslist. De zitting vond plaats op 20 november 2014, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M.S. Yap, en de staatssecretaris door mr. M.A.M. Janssen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er nieuwe feiten waren die een hernieuwde beoordeling van de asielaanvraag rechtvaardigden. Eiser had documenten overgelegd die zijn claim ondersteunden dat de veiligheidssituatie in Libië, en specifiek in Tripoli, was verslechterd. De voorzieningenrechter stelde vast dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen sprake was van een situatie van willekeurig geweld, zoals bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep van eiser gegrond, met de verplichting voor de staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, maar veroordeelde de staatssecretaris wel in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1461,--. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in het licht van veranderende omstandigheden in het land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 14/24783 + AWB 14/24784
V-nummer: 275.1849.215
uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 27 november 2014 in de zaak tussen

[eiser]), eiser,

gemachtigde mr. M.S. Yap,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. M.A.M. Janssen.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2014 (het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), is de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Op 30 oktober 2014 heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op zijn beroep is beslist.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 20 november 2014. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk op het beroep worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag] 1985 en de Libische nationaliteit te bezitten. Op 14 januari 2011 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 14 maart 2013 deze aanvraag afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft bij uitspraak van 30 oktober 2013 (AWB 13/9058) het beroep tegen het afwijzende besluit ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 28 maart 2014 in hoger beroep deze uitspraak bevestigd.
Bij uitspraak van 15 mei 2014 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle (AWB 14/1414), het beroep tegen het inreisverbod voor de duur van twee jaar, gegrond verklaard, het besluit van 15 januari 2014, voor zover het betrekking heeft op het inreisverbod, vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten.
3. Op 28 oktober 2014 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Hij heeft daarbij vier documenten overgelegd die hij per e-mail heeft ontvangen. Het betreft een bewijs dat eisers broer heeft gediend onder Gaddafi, een arrestatiebevel dat betrekking heeft op eiser, een werkidentiteitskaart van zijn vader en een gezondheidskaart van eiser.
Verder stelt eiser - onder verwijzing naar een aantal hierna in overweging 10 te noemen stukken - dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (de Definitierichtlijn). Deze bepaling is in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3º, van de Vreemdelingenwet 2000 geïmplementeerd.
4. Het bestreden besluit strekt tot afwijzing van eisers asielaanvraag en is daarom van gelijke strekking als het eerdere afwijzende besluit van verweerder van 14 maart 2013.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 6 maart 2008, LJN: BC7124) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door betrokkene aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
6. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
7. Niet in geschil is dat het besluit van 15 januari 2014, waarbij een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd, in rechte onaantastbaar is.
8. Voorts is niet in geschil dat de vier door eiser overgelegde documenten niet kunnen worden aangemerkt als nova, nu het geen originele documenten betreft.
9. Tussen partijen staat voorts vast dat eiser afkomstig is uit Tripoli.
10. Eiser stelt dat de veiligheidssituatie in Libië is verslechterd. Hij beroept zich daartoe op de volgende stukken:
- diverse nieuwsberichten inzake Libië en Tripoli over de periode augustus 2014;
- een brief van verweerder van 15 augustus 2014;
- gegevens van de website Libya Body Count;
- een e-mail van de IOM van 1 augustus 2014 waaruit blijkt dat het faciliteren van vrijwillige terugkeer niet mogelijk is vanwege de ontoegankelijkheid van en de veiligheidssituatie rondom de vliegvelden;
- informatie over de veiligheidssituatie in Libië van oktober 2014 van de Helpdesk Landeninformatie van VluchtelingenWerk Nederland met dertig bijlagen;
- een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 30 oktober 2014 (AWB 14/23176 en AWB 14/23174).
11. Ter zitting heeft eiser zich nog beroepen op de “UNHCR Position on returns to Libya” van november 2014.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de door eiser overgelegde landeninformatie blijkt dat er sprake is van nova die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. Het bestreden besluit zal derhalve inhoudelijk worden beoordeeld.
13. In het bestreden besluit heeft verweerder zich, onder verwijzing naar het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van september 2013 en de stukken die door eiser bij de zienswijze zijn overgelegd, op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ter zitting heeft verweerder onderkend dat de situatie in Libië zorgwekkend is en dat de ontwikkelingen en de berichtgeving door diverse organisaties nauwlettend in de gaten worden gehouden (‘monitoring’). Volgens verweerder is er echter geen sprake van willekeurig geweld in de zin van artikel 15c van de Definitierichtlijn. Eiser, afkomstig uit Tripoli, kan zich eventueel elders vestigen in Libië, aldus verweerder.
14. Nu eiser in beroep een aantal stukken met betrekking tot de veiligheidssituatie in Libië heeft overgelegd en zich ter zitting nog heeft beroepen op nieuwe informatie van de UNHCR, waartegen verweerder geen bezwaar heeft gemaakt, ligt het op de weg van verweerder om deugdelijk te motiveren waarom er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Verweerder heeft zich in dit verband beroepen op zijn brief van 15 augustus 2014, waarin onder meer is vermeld dat uit recente bronnen blijkt dat de gevechten zich voornamelijk beperken tot Tripoli en Benghazi en dat er dus geen situatie van willekeurig geweld is in heel Libië. Volgens verweerder kan worden verondersteld dat vreemdelingen zich buiten Benghazi en Tripoli veilig kunnen vestigen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betekent dit dat verweerder zich in ieder geval in augustus 2014 op het standpunt heeft gesteld dat het voor een vreemdeling als de uit Tripoli afkomstige eiser te gevaarlijk is om terug te keren naar Tripoli. Uit de stukken blijkt evenwel niet dat de situatie in en rondom Tripoli en Benghazi inmiddels is verbeterd.
15. Voorts deelt de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder dat eiser zich elders in Libië kan vestigen, niet. Verweerder kan niet volstaan met de ter zitting gedane mededeling dat de situatie dagelijks gevolgd wordt, maar dat er tot op heden geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Ter zitting is niet duidelijk geworden op basis van welke informatie verweerder deze conclusie heeft getrokken. Uit het eerdergenoemde rapport van de UNHCR van november 2014 blijkt dat er overal in Libië gevechten plaatsvinden tussen de vele gewapende groeperingen en dat er bijna dagelijks aanvallen, bombardementen en ontvoeringen plaatsvinden. De UNHCR roept landen op om uitzettingen naar Libië op te schorten tot de veiligheidssituatie en de mensenrechtensituatie aanmerkelijk is verbeterd. Verweerder dient derhalve nader te onderzoeken en te motiveren waar voor eiser in Libië een vestigingsalternatief is.
16. Het beroep van eiser zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens schending van artikel 3:46 van de Awb.
17. De voorzieningenrechter ziet gelet hierop geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
18. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1461,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 487,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1461,-- (veertienhonderdeenenzestig euro), te betalen aan eiser;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.