ECLI:NL:RBDHA:2014:14481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
09/900688-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beoordeling van de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel ISD

In deze zaak heeft de veroordeelde een verzoek ingediend tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD). Dit verzoek is gedaan op 30 juli 2014, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek niet tijdig is ingediend, aangezien dit niet conform artikel 38s, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht is gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op 26 oktober 2012 is opgelegd en dat er een eerdere beslissing is genomen op 22 oktober 2013, waarbij de voortzetting van de maatregel noodzakelijk werd geacht. De rechtbank heeft op 3 april 2014 deze beslissing bevestigd in hoger beroep. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek van de veroordeelde niet-ontvankelijk is, omdat het niet is ingediend na de vereiste termijn van zes maanden na de onherroepelijke beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/900688-12
Kenmerk RK: 14/3259
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in strafzaken,
op het verzoek ex artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht in de zaak van:

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
thans verblijvende in [Penitentiaire Inrichting],
[adres],
aan wie bij vonnis van deze rechtbank van 26 oktober 2012 de maatregel tot plaatsing in een
inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren is opgelegd.
Door de raadsman van veroordeelde is een verzoek ingediend d.d. 30 juli 2014 (door de rechtbank ontvangen op 31 juli 2014) strekkende tot een tussentijdse beoordeling omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

Behandeling in raadkamer.

De rechtbank heeft het verzoek op 16 september 2014 in raadkamer behandeld.
Veroordeelde, bijgestaan door mr. A.P. Visser, is in raadkamer gehoord.
De raadsman heeft bepleit de maatregel tot plaatsing in een ISD-inrichting te beëindigen. Indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat het verzoek vroegtijdig is ingediend, heeft de raadsman verzocht de behandeling aan te houden totdat een inhoudelijke behandeling van het verzoek op grond van artikel 38s, tweede lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) mogelijk is.
De officier van justitie heeft in raadkamer verzocht veroordeelde niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Subsidiair heeft zij geconcludeerd tot voortzetting van de maatregel met wijziging van de bijzondere voorwaarden verbonden aan het reclasseringstoezicht.

Beoordeling van het verzoek

Ingevolge artikel 38s, tweede lid Sr kan een verzoek tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel onder meer worden gedaan zes maanden na het onherroepelijk worden van een eerdere beslissing dat voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel is vereist.
Bij oplegging van de maatregel heeft de rechtbank in haar vonnis van 26 oktober 2012 overwogen dat na een verloop van een periode van ongeveer twaalf maanden na aanvang van de maatregel een tussentijdse beoordeling diende plaats te vinden. De behandeling van deze tussentijdse beoordeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013. Bij beslissing van 22 oktober 2013 heeft de rechtbank beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel was vereist. Veroordeelde heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Het hof heeft op 3 april 2014 de beslissing van de rechtbank bevestigd.
Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat het verzoek niet conform artikel 38s, tweede lid Sr na zes maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing is ingediend. De rechtbank zal veroordeelde daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
Nu veroordeelde niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, komt de rechtbank niet toe aan een beslissing op het subsidiaire verzoek van de raadsman om de behandeling aan te houden totdat voornoemde periode van zes maanden is verstreken.

Beslissing.

De rechtbank verklaart veroordeelde niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beslissing is gegeven te Den Haag door mr. R.G.C. Veneman, voorzitter, mrs. E.C.M. Bouman en A.M. Boogers, rechters in tegenwoordigheid van mr. W.G. Terwel, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 september 2014.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.