ECLI:NL:RBDHA:2014:14480
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure met betrekking tot uitstel van vertrek
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Vreemdelingenwet. Verzoekster, van Pakistaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en verzocht om uitstel van vertrek. Op 21 augustus 2014 verleende verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verzoekster uitstel van vertrek tot zes weken na haar bevallingsdatum van 13 september 2014. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening, dat was ingediend om uitzetting te voorkomen, in feite was ingewilligd, aangezien het gevraagde verbod op uitzetting tot vier weken na de beslissing op bezwaar was gegeven.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om het betaalde griffierecht terug te betalen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:82, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder had immers geen schriftelijke mededeling gedaan dat de uitvoering van het bestreden besluit was opgeschort. De voorzieningenrechter wees het verzoek om proceskostenvergoeding toe en veroordeelde verweerder tot betaling van € 487,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.
De zaak illustreert de toepassing van de regels omtrent voorlopige voorzieningen in het bestuursrecht, met name in het vreemdelingenrecht, en de voorwaarden waaronder proceskosten kunnen worden toegewezen.