ECLI:NL:RBDHA:2014:14480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
AWB 14/15518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure met betrekking tot uitstel van vertrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Vreemdelingenwet. Verzoekster, van Pakistaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en verzocht om uitstel van vertrek. Op 21 augustus 2014 verleende verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verzoekster uitstel van vertrek tot zes weken na haar bevallingsdatum van 13 september 2014. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening, dat was ingediend om uitzetting te voorkomen, in feite was ingewilligd, aangezien het gevraagde verbod op uitzetting tot vier weken na de beslissing op bezwaar was gegeven.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om het betaalde griffierecht terug te betalen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:82, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder had immers geen schriftelijke mededeling gedaan dat de uitvoering van het bestreden besluit was opgeschort. De voorzieningenrechter wees het verzoek om proceskostenvergoeding toe en veroordeelde verweerder tot betaling van € 487,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

De zaak illustreert de toepassing van de regels omtrent voorlopige voorzieningen in het bestuursrecht, met name in het vreemdelingenrecht, en de voorwaarden waaronder proceskosten kunnen worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/15518

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 september 2014 in de zaak tussen

[verzoekster],

geboren op [geboortedatum], van Pakistaanse nationaliteit,
verzoekster,
(gemachtigde: mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.V. van Vegten, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet (Vw) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
Verzoekster heeft bij brief van 17 september 2014 het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het verzoek heeft verzoekster verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de voorzieningenrechter.
Verweerder op 22 september 2014 een verweerschrift uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2014. Verzoekster en haar gemachtigde zijn met berichtgeving daarvan niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.V. van Vegten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
2. Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb zijn deze artikelen in de onderhavige procedure van overeenkomstige toepassing.
3. In een voorlopige voorziening procedure is van tegemoetkomen sprake als het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit voorlopig opschort of als het bestuursorgaan de gevraagde voorlopige maatregel treft waardoor onevenredig nadeel wordt voorkomen.
4. Verzoekster heeft haar verzoek ingetrokken, omdat aan verzoekster alsnog uitstel van vertrek is verleend. Echter, door het nemen van een onjuist besluit heeft verweerder verzoekster gedwongen een rechtsmiddel in te stellen. Gelet daarop verzoekt verzoekster de voorzieningenrechter verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4.1
Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek als verweer aangevoerd geen aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. Verweerder verwijst naar zijn brief van 3 september 2014, waarin hij zich op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van spoedeisend belang bij het onderhavig verzoek; een proceskostenveroordeling ligt in een dergelijk geval niet in de rede. Daarnaast is er inmiddels een besluit op bezwaar genomen in de procedure waarop onderhavig verzoek ziet. In het bij het verweerschrift gevoegde besluit van 7 september 2014 is het bezwaar van verzoekster tegen de afwijzing van het verzoek om toepassing van artikel 64 Vw ongegrond verklaard. Ook gelet op de inhoud van dit besluit ziet verweerder geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
4.1.1
Ter zitting heeft verweerder aan het voorgaande toegevoegd dat het besluit om verzoekster (tijdelijk) uitstel van vertrek te verlenen niet genomen is in de voorliggende procedure. In deze procedure heeft verzoekster zich ook niet op haar zwangerschap beroepen. Daarom is van tegemoetkomen, als bedoeld in artikel 8:75a Awb, in deze procedure geen sprake.
4.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het besluit van 21 augustus 2014, genomen op de aanvraag van verzoekster om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijk humanitair op grond van medische behandeling’ - voor zover van belang - verzoekster uitstel van vertrek heeft verleend op grond van artikel 64 Vw tot zes weken na de bevallingsdatum (13 september 2014).
4.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu verzoekster een aanvraag heeft ingediend om toepassing van artikel 64 Vw en verweerder haar op 21 augustus 2014 uitstel van vertrek heeft verleend op grond van artikel 64 Vw tot zes weken na de bevallingsdatum van 13 september 2014, in dit geval sprake is van tegemoetkomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening. Het gevraagde verbod op uitzetting tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist is daarmee immers gegeven. Verweerders standpunt dat dit besluit genomen is in de procedure die strekt tot verkrijging van een verblijfsvergunning regulier, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft verzoekster immers uitstel van vertrek verleend op grond artikel 64 Vw en daartoe strekt(e) de voorliggende procedure. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog op dat verzoekster zich met de aanvullende gronden van 6 augustus 2014 ook in de voorliggende procedure beroepen heeft op haar zwangerschap.
4.4
Nu de in artikel 8:75a van de Awb bedoelde situatie zich hier voordoet, ziet de voorzieningenrechter aanleiding gebruik te maken van de in dat artikel gegeven bevoegdheid verweerder te veroordelen in de kosten. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 487,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
4.5
Op grond van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb wordt in de voorlopige voorzieningenprocedure het betaalde griffierecht door de griffier terugbetaald, indien het verzoek wordt ingetrokken omdat - voor zover van belang - het bestuursorgaan aan de voorzieningenrechter schriftelijk heeft meegedeeld de uitvoering van het bestreden besluit hangende de procedure met betrekking tot de hoofdzaak op te schorten. Van die situatie is geen sprake, nu verweerder het standpunt heeft ingenomen dat het op 21 augustus 2014 verleende uitstel van vertrek los staat van de voorliggende procedure en voor deze procedure geen consequenties heeft, zoals ook blijkt uit de omstandigheid dat verweerder in het inmiddels genomen besluit op bezwaar het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Dat verweerder met het verleende uitstel van vertrek naar het oordeel van de voorzieningenrechter impliciet de rechtsgevolgen van het primaire besluit heeft opgeschort, maakt dat niet anders. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, waaronder de griffier het betaalde griffierecht terugbetaalt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 487,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.