ECLI:NL:RBDHA:2014:14288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2014
Publicatiedatum
24 november 2014
Zaaknummer
AWB 14/21373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ophouding van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Albanese vreemdeling en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, die op 15 september 2014 na het einde van zijn strafrechtelijke detentie werd staande gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000, heeft een beroep ingesteld tegen zijn ophouding en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser langer dan de toegestane zes uur is opgehouden, wat onrechtmatig is geacht. De rechtbank oordeelde dat eiser recht heeft op schadeloosstelling op basis van artikel 5, vijfde lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De hoogte van de schadevergoeding is vastgesteld op € 80,- per dag, conform de normbedragen van het Landelijk Overleg van Voorzitters van Strafsectoren (LOVS). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding toegewezen, waarbij de kosten van de procedure ook voor de staatssecretaris zijn. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechter heeft de tenuitvoerlegging van de schadevergoeding bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14 / 21373
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 november 2014 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Albanese nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Eiser is op 15 september 2014 op grond van artikel 50, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) staande gehouden en vervolgens op grond van artikel 50, derde lid, Vw overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor, alwaar hij is opgehouden.
Eiser heeft tegen de ophouding op 18 september 2014 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2014. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten.
Eiser is op 15 september 2014 na het einde van zijn strafrechtelijke detentie op grond van artikel 50 Vw staande gehouden, vervolgens overgebracht naar het Justitieel Complex Schiphol, zijnde een plaats bestemd voor verhoor, alwaar hij enige tijd is opgehouden, en diezelfde dag weer heengezonden. Op 16 september 2014 is eiser uitgezet naar zijn land van herkomst.
Eiser voert aan dat hem op 15 september 2014 ten onrechte zijn vrijheid is ontnomen en dat hij daarom recht heeft op schadevergoeding. Zijn strafrechtelijke detentie eindigde op 15 september 2014 om 8.00 uur. Hij had op dit tijdstip in vrijheid gesteld moeten worden of aansluitend verwijderd moeten worden. Verweerder heeft echter pas een vlucht geboekt voor 16 september 2014 om 10.15 uur, terwijl het voor verweerder reeds na eisers veroordeling op 14 augustus 2014 duidelijk was wanneer eisers detentie zou eindigen. Niettemin is eiser op 15 september 2014 enige tijd opgehouden, waarna hij is heengezonden en is aangezegd op 16 september 2014 zich bij verweerder te vervoegen om met de voor hem geboekte vlucht terug te keren naar Albanië.
Daarnaast blijkt uit het procesdossier dat eiser op 15 september 2014 na zij ophouding eerst na 16.25 uur kan zijn heengezonden, omdat het verhoor van eiser eerst op dat tijdstip is aangevangen. Eiser is derhalve langer dan de toegestane zes uur opgehouden.
2.1
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij de stelling van eiser dat zijn ophouding langer dan zes uur heeft geduurd, niet kan weerspreken. Hij heeft niet kunnen vaststellen wanneer eiser na zijn ophouding is heengezonden. Verweerder verzet zich daarom niet tegen toewijzing van het verzoek om schadevergoeding.
2.2
Er is geen grond voor het oordeel dat eiser na het einde van zijn strafrechtelijke detentie onmiddellijk in vrijheid gesteld had moeten worden, dan wel uitgezet had moeten worden naar zijn land van herkomst, en daarom ten onrechte is overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en daar enige tijd is opgehouden. Niet in geschil is dat bij de staandehouding van eiser op grond van artikel 50, eerste lid, Vw, zijn identiteit onmiddellijk kon worden vastgesteld, als ook het feit dat hij geen rechtmatig verblijf had. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor het overbrengen van eiser naar een plaats bestemd voor verhoor en zijn aansluitende ophouding op grond van artikel 50, derde lid, Vw.
2.3
Gelet op de standpunten van partijen moet het ervoor worden gehouden dat eiser op 15 september 2014 langer dan de op grond van artikel 50, derde lid, toegestane duur van zes uur is opgehouden, zodat de ophouding van eiser op grond daarvan onrechtmatig moet worden geacht. Vanwege het nadeel dat eiser daardoor heeft geleden, heeft hij aanspraak op schadeloosstelling als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Voor de hoogte van de schadevergoeding sluit de rechtbank aan bij de normbedragen voor schadevergoeding bij vrijheidsbeneming zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters van Strafsectoren van rechtbanken en gerechtshoven (LOVS) in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken (www.rechtspraak.nl). Per 9 mei 2014 geldt een bedrag van € 80,- per dag voor verblijf in een huis van bewaring (Justitieel Complex Schiphol), waarbij de eerste dag naar de maatstaf van een volledige dag wordt vergoed.
3. Het beroep is gegrond.
4. De rechtbank zal het verzoek om het toekennen van schadevergoeding toewijzen en begroot de schade op een bedrag van € 80,-.
5. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 487,- (1 punt voor het beroepschrift).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding toe tot een bedrag van € 80,- en veroordeelt verweerder tot vergoeding van die schade aan eiser;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op €
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2014.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoeding en draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 80,- uit te betalen.
Gedaan op 10 november 2014, door mr. J. van der Kluit, rechter.
rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel