ECLI:NL:RBDHA:2014:1424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
C/09/451908 FA RK 13-7778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en verzoek tot teruggeleiding van minderjarigen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2014, betreft het een verzoek van de vader tot teruggeleiding van zijn minderjarige kinderen naar Bulgarije, na een periode waarin de moeder met de kinderen in Nederland verbleef. De vader, die geschorst was in zijn gezag, was ontvankelijk in zijn verzoek, ondanks de benoeming van een tijdelijke voogd door de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank oordeelde dat de schorsing van het gezag de vader niet belette om een verzoek tot teruggeleiding in te dienen. De rechtbank constateerde dat de minderjarigen sinds november 2009 in Nederland wonen, naar school gaan en geworteld zijn in hun nieuwe omgeving, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek tot teruggeleiding. De rechtbank liet in het midden of de vader toestemming had gegeven voor het permanente verblijf van de kinderen in Nederland, maar concludeerde dat de worteling van de kinderen in Nederland een doorslaggevende factor was. De rechtbank nam ook de afspraken tussen de ouders over contact tussen de vader en de kinderen op in de beschikking, en bepaalde dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen worden. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van kinderrechters, en de beschikking kan binnen twee weken na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 13-7778
Zaaknummer: C/09/451908
Datum beschikking: 31 januari 2014

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 1 oktober 2013 ingekomen verzoek van:

[de vader],

de vader,
wonende te [woonplaats] (Bulgarije),
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder], (in de basisregistratie personen opgenomen als: [de moeder]),
de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. J.L. Muller te Amsterdam,
en

Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland,

gevestigd te Leeuwarden,
hierna: BJZ.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief d.d. 8 oktober 2013 van S. Oudman, namens BJZ;
  • het aanvullend verzoekschrift van de zijde van de vader, ingediend op
1
november 2013;
  • het verweerschrift van de moeder, ingediend op 12 november 2013;
  • de faxbrief d.d. 13 november 2013, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
Op 14 november 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader
  • mr. I.M.G. Maste, advocaat van de vader;
  • mevrouw A.P. de Jong, tolk in de Bulgaarse taal ten behoeve van de vader;
  • de moeder;
  • mr. J.L. Muller, advocaat van de moeder;
  • mr. V.A. Vitanov, advocaat van de moeder in de gezagsprocedure bij de rechtbank
Noord-Nederland;
  • mevrouw L.D. de Groot, tolk in de Bulgaarse taal ten behoeve van de moeder;
  • de heer S.A.S. Oudman, namens BJZ;
  • mevrouw E.K.M. Bakker en mevrouw M. van den Bom namens de Raad voor de
Kinderbescherming te Den Haag.
Het betrof hier een regiezitting in het kader van crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.M. Brakel.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 18 november 2013 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat partijen een gedeeltelijke overeenstemming hebben bereikt voor de situatie dat de minderjarigen in Nederland zullen blijven.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van:
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Leeuwarden, d.d. 9 december 2013 ([kenmerknummer]);
  • het verweerschrift van de zijde van BJZ d.d. 23 december 2013.
Op 17 januari 2014 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder;
  • mr. J.L. Muller, advocaat van de moeder;
  • mevrouw L.D. de Groot, tolk in de Bulgaarse taal ten behoeve van de moeder;
  • mr. I.M. Maste, advocaat van de vader;
  • de heer S.A.S. Oudman, namens BJZ;
  • mevrouw E.K.M. Bakker, namens de Raad voor de Kinderbescherming te
Den Haag

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering, de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarigen te bevelen, althans de terugkeer van de minderjarigen vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder en BJZ de minderjarigen dienen terug te brengen naar Bulgarije, dan wel – indien de moeder en BJZ nalaten de minderjarigen terug te brengen – te bepalen op welke datum de moeder en BJZ de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zullen afgeven, zodat hij de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Bulgarije, met veroordeling van de moeder en BJZ in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding alsmede in de kosten van de procedure, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Zowel de moeder als BJZ hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest van [datum huwelijk] tot [datum echtscheiding].
- Uit dit huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- -
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Bulgarije);
- -
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Bulgarije).
- De vader, de moeder en de minderjarigen hebben allen de Bulgaarse nationaliteit.
- Bij uitspraak d.d. 13 mei 2009 van de Arrondissementsrechtbank te [plaats] (Bulgarije) is de echtscheiding tussen de moeder en de vader uitgesproken en is aan de vader het ‘oudergezag’ over de minderjarigen toegekend.
- De moeder is in november 2009, met toestemming van de vader voor drie maanden, met de minderjarigen voor een familiebezoek naar Nederland gekomen.
- De moeder is niet teruggekeerd naar Bulgarije.
- Na indiening door de vader van een verzoek tot teruggeleiding bij de Centrale Autoriteit zijn de minderjarigen op 29 maart 2011 door de moeder naar Bulgarije teruggebracht.
- De moeder is in Bulgarije een gezagsprocedure gestart.
- Op 9 juni 2011 zijn de ouders een vaststellingsovereenkomst overeengekomen, onder meer inhoudende dat de moeder haar verzoek tot wijziging van het gezag zou intrekken en dat de vader toestemming zou geven aan de moeder om met de minderjarigen te reizen in en uit de lidstaten van de Europese Unie alsmede hen te begeleiden bij hun verblijf in het buitenland.
- Bij machtiging van 9 juni 2011 heeft de vader de moeder schriftelijk gemachtigd de minderjarigen te begeleiden tijdens reizen van de kinderen naar en tijdens hun verblijf in landen van de Europese Unie. In deze machtiging is geen beperking in tijd opgenomen.
- De moeder heeft op 18 juni 2011 Bulgarije verlaten met de minderjarigen.
- Op 12 juli 2012 heeft de moeder bij de rechtbank te Leeuwarden (thans rechtbank Noord-Nederland) een verzoek tot gezagswijziging ingediend, in die zin dat alleen zij met het gezag over de minderjarigen zal worden belast.
- Bij beschikking van 3 mei 2013 van de rechtbank Noord-Nederland is BJZ belast met de voorlopige voogdij over de minderjarigen.
- In het rapport d.d. 4 juli 2013 van de Raad voor de Kinderbescherming te Leeuwarden ([kenmerknummer]) verzoekt de Raad primair Bureau Jeugdzorg te belasten met de tijdelijke voogdij over de minderjarigen.
- Bij beschikking van 26 juli 2013 van de rechtbank Noord-Nederland is BJZ benoemd tot (tijdelijke) voogd over de minderjarigen.
- Bij beschikking d.d. 23 oktober 2013 van de rechtbank Noord-Nederland is BJZ benoemd tot voogd over de minderjarigen.
- Bij beschikking d.d. 6 november 2013 van de rechtbank Noord-Nederland is de behandeling van de gezagsprocedure aangehouden in afwachting van de onderhavige teruggeleidingsprocedure.
- De vader heeft voorafgaand aan deze teruggeleidingsprocedure geen contact gehad met de Centrale Autoriteit.

Beoordeling

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Bulgarije zijn partij bij het Verdrag.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ontvankelijkheid
De moeder heeft ter zitting van 17 januari 2014 aangevoerd dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot teruggeleiding, nu de vader door de benoeming van BJZ tot (tijdelijke) voogd over de minderjarigen ingevolge artikel 1:253r lid 2 Burgerlijk Wetboek is geschorst in de uitoefening van het gezag.
De rechtbank overweegt dat de benoeming van een (tijdelijke) voogd een voorlopige maatregel betreft, welke maatregel door de rechtbank Noord-Nederland is genomen, omdat het voor de vader, gezien zijn verblijf in Bulgarije, onmogelijk was het gezag uit te oefenen. De schorsing van het gezag is van kracht zolang de vader in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen, hetgeen na een eventuele teruggeleiding niet meer het geval zal zijn. Het feit dat de vader geschorst is in het gezag staat naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet in de weg aan de mogelijkheid van de vader om een verzoek tot teruggeleiding in te dienen. De vader kan dan ook worden ontvangen in zijn verzoek tot teruggeleiding.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat de minderjarigen onmiddellijk voor hun overbrenging c.q. vasthouding naar Nederland hun gewone verblijfplaats in Bulgarije hadden. Evenmin in geschil is dat de vader het eenhoofdig gezag uitoefende op het tijdstip van de overbrenging c.q. vasthouding, dan wel zou hebben uitgeoefend, indien de overbrenging c.q. vasthouding niet had plaatsgevonden.
Wel is in geschil tussen partijen de vraag of de vader toestemming heeft gegeven voor het verblijf van de minderjarigen in Nederland. De moeder heeft naar voren gebracht dat van een dergelijke toestemming sprake was. Zij wijst daarvoor naar de vaststellings-overeenkomst tussen partijen van 9 juni 2011en de door de vader op grond van die overeenkomst aan de moeder op 9 juni 2011 gegeven machtiging om de kinderen te begeleiden tijdens de reizen van de kinderen naar en tijdens hun verblijf in de landen van de Europese Unie.
De vader betwist niet het bestaan van de vaststellingsovereenkomst en de machtiging, maar stelt dat deze met een ander doel tot stand zijn gekomen. Volgens de vader was het de bedoeling dat de moeder voor een korte periode terug zou gaan naar Nederland om daar een en ander af te wikkelen, waarna zij zou terugkeren naar Bulgarije. De machtiging was niet gegeven voor een permanent verblijf van de minderjarigen in Nederland dan wel in een ander land, aldus de vader.
Uit hetgeen de ouders over en weer naar voren hebben gebracht is niet duidelijk geworden dat de vader toestemming heeft gegeven voor een permanent verblijf van de minderjarigen in Nederland. Dit blijkt niet met zoveel woorden uit de vaststellingsovereenkomst en de daarop volgende machtiging. Ook anderszins is niet duidelijk geworden of er sprake is geweest van toestemming van de vader.
Wat hier echter ook van zij, nu de rechtbank van oordeel is, zoals hierna wordt overwogen, dat sprake is van worteling van de minderjarigen in Nederland, zal zij in het midden laten of wel of niet sprake is geweest van toestemming van de vader voor permanent verblijf in Nederland.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Op grond van lid 2 van artikel 12 van het Verdrag wordt de terugkeer van een kind gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
Tussen partijen is niet in geschil dat langer dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van de minderjarigen naar Nederland in juni 2011 en de datum van indiening van het verzoekschrift.
Nu zowel door de moeder als door de voogd is gesteld dat de minderjarigen in hun nieuwe omgeving in Nederland zijn geworteld en de vader dit heeft bestreden, dient de rechtbank te beoordelen of er sprake is van worteling – in de zin van artikel 12 lid 2 van het Verdrag – van de minderjarigen in Nederland.
Voor de beantwoording van deze vraag dient zowel gekeken te worden naar de fysieke als de emotionele band die de minderjarigen inmiddels met hun huidige verblijfplaats hebben verkregen. Het gaat niet alleen om het nieuwe gezinsverband, maar ook om meer externe relaties, zoals overige familie, vriendjes, sport en school.
Door de moeder en de voogd is naar voren gebracht dat de minderjarigen in Nederland naar school gaan en hun vriendjes en vriendinnetjes hebben. De minderjarigen spreken Nederlands. Zij hebben een goed en regelmatig contact met de grootmoeder moederszijde en tantes en een oom moederszijde die in de buurt wonen. De familie van moeder komt vaak bij de moeder en de minderjarigen over de vloer. De oudste minderjarige gaat naar een voetbalclub. Verder zijn de minderjarigen al enige tijd in therapie en vanuit de hulpverlening wordt het noodzakelijk geacht dat deze therapie wordt voortgezet. De vader heeft deze feiten en omstandigheden niet bestreden, maar voert aan dat daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat sprake is van worteling. Het enkele feit dat de minderjarigen naar school gaan leidt volgens hem niet tot worteling. Hij stelt dat de minderjarigen door de vele verhuizingen van de moeder met de minderjarigen binnen Nederland geen sprake kan zijn van worteling in de nieuwe omgeving. Bovendien is de moeder vaak afwezig en zijn het derden die voor de minderjarigen zorgen, aldus de vader.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen uit de stukken en ter zitting naar voren is gekomen de moeder en de voogd voldoende hebben aangetoond dat de minderjarigen zijn geworteld in Nederland. De rechtbank overweegt daartoe dat het hier gaat om jonge kinderen, die – met een onderbreking van een periode van drie maanden in 2011 – sinds november 2009 in Nederland verblijven. Dit is gelet op hun jonge leeftijd, met name van de jongste minderjarige, een aanzienlijk deel van hun leven. De jongste minderjarige is in Nederland voor het eerst naar school gegaan. De minderjarigen hebben op school hun sociale contacten opgebouwd, met vriendjes en vriendinnetjes. De minderjarigen spreken de Nederlandse taal. Verder hebben de minderjarigen regelmatig contact met de in de buurt wonende familie van moederszijde en is er intensief contact met hulpverleners. De minderjarigen zijn, ook samen met de moeder, onder behandeling van Fier Fryslân.
Dat de moeder meermalen binnen Nederland is verhuisd staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan worteling, zeker niet nu deze verhuizingen binnen de stad [woonplaats] waren.
De minderjarigen zijn naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het vorenstaande, geworteld in hun nieuwe Nederlandse omgeving.
Nu het beroep van de moeder op artikel 12 lid 2 van het Verdrag slaagt, zal het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de minderjarigen naar Bulgarije worden afgewezen.
Bespreking van de overige weigeringsgronden waarop de moeder een beroep heeft gedaan, te weten artikel 13 lid 1 sub a en sub b van het Verdrag, is dan ook niet meer nodig.
Contact tussen de vader en de minderjarigen
Voor het geval het verzoek tot teruggeleiding zou worden afgewezen, heeft de vader de rechtbank verzocht de afspraken die partijen in het kader van de mediation hebben gemaakt voor de situatie dat de minderjarigen in Nederland zouden blijven op te nemen in de beschikking. De moeder heeft met dit verzoek ingestemd.
De rechtbank zal dan ook de afspraken, zoals weergegeven in de pleitaantekeningen van de advocaat van de vader, hierna opnemen.
De rechtbank merkt daarbij op dat zij het, net als alle betrokkenen in deze zaak, in het belang van de minderjarigen acht dat er een goed en regelmatig contact zal zijn tussen de minderjarigen en de vader. De rechtbank vertrouwt erop dat BJZ het nodige zal doen om de ouders en de minderjarigen hierin te begeleiden.
Kosten
Nu het verzoek van de vader tot teruggeleiding wordt afgewezen is het verzoek van de vader de moeder en BJZ te veroordelen in de kosten van teruggeleiding niet meer aan de orde.
Met betrekking tot de proceskosten zal de rechtbank, zoals gebruikelijk in familierechtelijke procedures, de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Bulgarije), en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Bulgarije),
naar Bulgarije;
neemt op de navolgende tussen partijen gemaakte afspraken met betrekking tot het contact tussen de minderjarigen en de vader:
3.3 De ouders zullen bevorderen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo veel mogelijk contact houden met vader. Reeds per 23 november 2013 heeft vader 3 keer per week contact via skype met [minderjarige 1] en [minderjarige 2], waarbij de afspraken staan op dinsdags en vrijdags om 18.30 uur en op zondags om 10.00 uur. Indien Skype op de bovengenoemde dagen en tijdstippen niet mogelijk is, dan stuurt de ouder die op de afgesproken dag en tijdstip niet kan een sms aan de andere ouder met een voorstel voor een ander tijdstip op dezelfde dag.
3.4 Reeds vanaf 29 november 2013 hebben de ouders eenmaal per twee weken contact met elkaar per e-mail over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Moeder stuurt emails aan vader die gaan over hun welzijn, activiteiten, schoolprestaties etc. Foto’s van voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belangrijke activiteiten zal moeder aan vader doen toekomen. Vader geeft uiterlijk 22 november 2013 zijn emailadres via Skype door aan moeder.
3.5 Met betrekking tot contactmomenten komen ouders overeen dat in 2014 vader viermaal per jaar naar [plaats] komt om de kinderen te bezoeken, waarbij vader 2 tot 3 nachten in het huis van moeder kan overnachten. De kinderen krijgen de vrijheid om te bepalen of zij dan bij moeder of vader in[plaats] willen overnachten. De planning van bovenstaande contactmomenten zal worden vastgesteld in overleg met Bureau Jeugdzorg.
Gedurende de tijd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij moeder verblijven is zij verantwoordelijk voor de dagelijkse zorg en gedurende de tijd dat[minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij vader verblijven is hij daarvoor verantwoordelijk.
3.6 In december 2014 zullen ouders met Bureau Jeugdzorg overleggen of bezoek van de moeder met de kinderen naar Bulgarije onder duidelijke voorwaarden kan worden afgesproken.
4
De kosten die nodig zijn voor de uitvoering van de in artikel 3.5 vermelde contactregeling, worden 50/50 verdeeld tussen de ouders, waarbij de aanschaf van eventuele tickets in onderling overleg tevoren wordt afgestemd.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, I.D. Bellaart en C.L. Strop, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M. Pereira Horta-van Dijk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2014.
Van deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.