ECLI:NL:RBDHA:2014:14187
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Somalische eisers na eerdere afwijzing
In deze zaak hebben eisers, van (gestelde) Somalische nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij hun pleegmoeder in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd op 20 november 2013 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, onder verwijzing naar een eerder besluit van 24 juli 2012, dat ook al een mvv-aanvraag had afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het besluit van 20 november 2013 van gelijke strekking is als het eerdere besluit, en dat de staatssecretaris de rechtsopvolger is van de minister van Buitenlandse Zaken die het eerdere besluit nam. Dit betekent dat de rechtbank niet opnieuw kan toetsen of de afwijzing terecht was, tenzij er nieuwe feiten of relevante wijzigingen in het recht zijn aangevoerd.
Eisers hebben in hun aanvraag verwezen naar nieuw beleid dat hen in staat zou moeten stellen om DNA-onderzoek aan te vragen om de feitelijke gezinsband met hun pleegmoeder aan te tonen. De rechtbank oordeelt echter dat de nieuwe beleidswijzigingen niet relevant zijn voor hun situatie, omdat deze niet voorzien in de mogelijkheid om DNA-onderzoek aan te vragen voor pleegkinderen. De rechtbank concludeert dat er geen relevante wijziging van het recht heeft plaatsgevonden en dat de eerdere afwijzing van de mvv-aanvraag dus standhoudt.
De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, met mr. A.A.M.J. Smulders als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 september 2014. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.