ECLI:NL:RBDHA:2014:14179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverbindendheid van categorische uitsluiting van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten onder de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een dove man, en het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. Eiser had een aanvraag ingediend voor een subsidie voor een videofoonsysteem als woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO), omdat hij en zijn dove partner niet in staat waren om het intercomsysteem van hun appartementengebouw te gebruiken. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, met als argument dat er geen sprake was van een beperking in het normale gebruik van de woning en dat er alternatieven beschikbaar waren.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de categorische uitsluiting van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten in de verordening van de gemeente in strijd is met de WMO. De rechtbank stelde vast dat de gevraagde videofoon noodzakelijk was voor eiser om te kunnen vaststellen wie er aan de buitendeur van het gebouw aanbelt, wat essentieel is voor zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De rechtbank oordeelde dat de verordening, die dergelijke voorzieningen uitsluit, onverbindend is omdat deze niet in overeenstemming is met de compensatieplicht die voortvloeit uit de WMO.

De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het bestreden besluit te herstellen en te onderzoeken of er een ander adequaat alternatief voor de videofoon beschikbaar is. Indien dit niet het geval is, moet verweerder de subsidie voor de videofoon toekennen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat beslissingen omtrent proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht aan de einduitspraak worden voorbehouden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/5352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2014 in de zaak tussen

[X], te [P], eiser

(gemachtigde: [A]),
en
het college van burgemeester en wethouders van [gemeente], verweerder
(gemachtigde: Y. Winter).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van 25 augustus 2013 van eiser om een (subsidie voor een) videofoon als woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2014, verzonden 20 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van diezelfde datum, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn nader aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2014.
Eiser is verschenen, vergezeld door zijn huisgenoot en [C], doventolk, en bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden .
1.1.
Eiser is doof en bewoont, samen met zijn eveneens dove partner, een appartement op de vierde verdieping van een appartementengebouw (verder: het gebouw). Vanuit het appartement is de entreehal van het gebouw niet te zien. De individuele appartementen beschikken over een intercomsysteem waarmee kan worden gecommuniceerd met personen die aanbellen bij de buitendeur van het gebouw. Eiser en zijn partner kunnen vanwege hun handicap het intercomsysteem niet gebruiken. Als er aan de buitendeur van het gebouw wordt aangebeld bij hun adres wordt dat binnen hun appartement met een oplichtend signaal aangegeven.
1.2.
Eiser heeft een subsidie aangevraagd voor de kosten van een videofoonsysteem zodat hij kan zien wie er aanbelt bij de buitendeur van het gebouw. De kosten van een videofoon bedragen rond de € 2.800,-- exclusief BTW.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende regelgeving.
2.1.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, WMO, treft het college van burgemeester en wethouders, ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren.
2.2.
Op grond van art 5 WMO heeft de gemeenteraad van [gemeente] de verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning [gemeente] 2009 vastgesteld (verder: de Verordening).
2.2.1.
Ingevolge artikel 1 sub d van de Verordening wordt, voor zover relevant, verstaan onder maatschappelijke participatie, de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, waaronder het normale gebruik van de woning.
2.2.2.
Ingevolge artikel 13, aanhef en onder b, van de Verordening kan de door het college, ter compensatie van beperkingen bij het normale gebruik van een woning, te verstrekken woonvoorziening bestaan uit een individuele woonvoorziening in natura.
2.2.3.
Ingevolge artikel 15, aanhef en onder b, van de Verordening, kan een individuele woonvoorziening bestaan uit een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening.
2.2.4.
Ingevolge artikel 20, aanhef en onder c, van de Verordening wordt de aanvraag voor een woonvoorziening geweigerd indien deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, behoudens die verstrekkingen die genoemd zijn in het besluit.
2.3. Op grond van artikel Cc van de Verordening is het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning [gemeente] 2009 (verder: het Besluit) vastgesteld. In artikel 8, zevende lid, van het Besluit is een limitatieve opsomming gegeven van verstrekkingen die zijn uitgezonderd van de in artikel 20 van de Verordening neergelegde afwijzingsgrond. Een videofoon is daarin niet genoemd.
3. Het bestreden besluit steunt op artikel 20, onder c, van de Verordening. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat geen sprake is van een beperking in het normale gebruik van de woning respectievelijk dat er alternatieven zijn om deze te ondervangen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Verweerder heeft zijn meest vérstrekkende standpunt, dat geen sprake is van een te compenseren beperking, erop gebaseerd dat de voordeur van het appartement van eiser is voorzien van een zogenoemd “spionnetje”.
4.1.1.
Deze motivering kan de rechtbank niet volgen, aangezien met dat “spionnetje” alleen kan worden vastgesteld wie er aanbelt bij de voordeur van het appartement binnenin het gebouw, maar niet wie toegang wordt verschaft tot de gemeenschappelijke ruimten van dat gebouw. De gevraagde voorziening is juist op dat laatste gericht, als alternatief voor de aanwezige maar voor eiser vanwege zijn handicap (en die van zijn partner) niet te gebruiken intercom.
4.1.2.
Ook voor het overige kan de rechtbank niet inzien waarom een voorziening die erop is gericht vast te stellen wat de identiteit is van personen die toegang vragen tot de gemeenschappelijke ruimten van een appartementengebouw niet tot het normale gebruik van een woning, als dat een appartement is, zou behoren. Dergelijke voorzieningen die erop zijn gericht uit oogpunt van veiligheid te voorkomen dat ongewenste personen een appartementengebouw kunnen betreden zijn naar het oordeel van de rechtbank als gebruikelijke voorzieningen aan te merken.
4.1.3.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat wel sprake is van een te compenseren beperking in de zin van artikel 13, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 1 sub d van de Verordening. Tevens valt de gevraagde voorziening binnen het bereik van art 15 van de Verordening.
4.2.
Vervolgens beroept verweerder zich op artikel 20 van de Verordening op grond waarvan de gevraagde voorziening is uitgesloten behoudens toepassing van de hardheidsclausule van artikel 46 van de Verordening.
4.2.1.
Artikel 20 van de Verordening sluit in beginsel
allewoonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten (van appartementengebouwen) uit. Dat verdraagt zich niet met artikel 1, eerste lid, onder g, ten 6e in samenhang met artikel 4, eerste lid, onder a, WMO aangezien daarmee tevens beperkingen van compensatie worden uitgesloten die wel onder de compensatieplicht vallen, zoals blijkt uit dit geval. Deze wettelijke bepalingen omvatten immers ook voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van appartementengebouwen, voor zover die voorzieningen nodig zijn ter compensatie van een beperking die aan het op gebruikelijke wijze voeren van een huishouding in de weg staat. De interpretatie van verweerder dat bij een appartementengebouw “de woning” alleen uit het individuele appartement zelf bestaat en niet (ook) de gemeenschappelijke ruimten omvat acht de rechtbank ten principale onjuist. Aan artikel 20, eerste lid, van de Verordening moet dan ook verbindende kracht worden ontzegd wegens strijd met de in deze overweging genoemde bepalingen in de WMO.
4.2.2.
Weliswaar wordt in de tweede zinsnede van artikel 20 een uitzondering gemaakt voor voorzieningen die zijn genoemd in het Besluit, maar dat leidt niet tot een ander oordeel, aangezien daarin uitsluitend voorzieningen zijn opgenomen die zijn gericht op de fysieke toegankelijkheid van de gemeenschappelijke ruimten (zoals bijvoorbeeld een traplift of een elektrische deuropener). Andere voorzieningen die nodig kunnen zijn om andere beperkingen dan die met betrekking tot de fysieke toegankelijkheid te compenseren blijven dus categorisch uitgesloten zodat de strijdigheid met artikel 4, eerste lid, WMO niet wordt opgeheven.
4.2.3.
Vanwege de onverbindendheid van artikel 20, eerste lid, van de Verordening kan verweerder deze bepaling dus niet tegenwerpen aan eiser.
4.3.
Verweerder heeft verder gesteld dat een videofoon niet nodig is om de beperking van eiser te compenseren omdat hij naar beneden kan lopen als er wordt aangebeld of zich een SMS kan laten sturen door degene die aanbelt, waarbij verweerder tevens heeft gesteld dat eiser afspraken moet maken met personen die voor hem aanbellen. De rechtbank kan dit niet volgen, aangezien eiser op de vierde verdieping woont zodat niet elke aanbeller zal wachten tot hij naar beneden is gekomen, zoals eiser terecht naar voren heeft gebracht. Daarbij is relevant dat niet alle aanbellers op de hoogte zijn van eisers handicap. Eiser heeft er verder terecht op gewezen dat niet alle aanbellers (zoals bijvoorbeeld bezorgers) over zijn mobiele nummer beschikken en dat het juist van belang is de identiteit vast te stellen van personen die onaangekondigd aan de deur komen. Hierbij constateert de rechtbank dat verweerder zich weliswaar heeft laten adviseren, maar dat daarbij onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid om na te gaan wie binnen het gebouw aanbelt bij de voordeur van het individuele appartement, terwijl het juist gaat om het kunnen vaststellen wie aanbelt bij de buitendeur van het gebouw. In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
4.4
Het bestreden besluit is in strijd met artikel 4, eerste lid, onder a, WMO alsmede artikel 13, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 1 sub d, van de Verordening en ontbeert tevens een deugdelijke motivering, zodat het tevens in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, Awb alsmede met artikel 3:2 Awb vanwege ondeugdelijk onderzoek naar de relevante feiten en omstandigheden.
5. De rechtbank overweegt ter uitvoering van artikel 8:41a Awb als volgt.
5.1.
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat sprake is van een te compenseren beperking. Verweerder moet daarom nader onderzoeken of er een ander adequaat alternatief is voor een videofoon ter compensatie. Als dat niet het geval is zal verweerder een bijdrage voor het aanbrengen van een videofoon moeten toekennen. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid het bestreden besluit te herstellen door toepassing van artikel 8:51a van de Awb.
5.2.
Verweerder zal ofwel nader moeten motiveren welk ander adequaat alternatief voor een videofoon voorhanden is en dit bij wijzigingsbesluit als bedoeld in artikel 6:19 Awb moeten toekennen ofwel de gevraagde bijdrage voor de aanleg van een videofoonsysteem bij wijzigingsbesluit moeten toekennen.
5.3.1.
De mededeling of verweerder van deze geboden mogelijkheid gebruik wenst te maken dient binnen zes weken na verzending van deze uitspraak door de rechtbank te zijn ontvangen.
5.3.2.
Indien verweerder overgaat tot gebruik van deze herstelmogelijkheid dient het wijzigingsbesluit binnen tien weken na verzending van deze uitspraak door de rechtbank te zijn ontvangen.
5.3.4.
De rechtbank wijst erop dat de gegeven termijnen volgens vaste rechtspraak fataal zijn. Indien verweerder meent meer tijd nodig te hebben, dient hij voor ommekomst van deze termijnen gemotiveerd aan de rechtbank om verlenging te verzoeken.
5.4.
Beslissingen omtrent proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht houdt de rechtbank aan tot de einduitspraak.

Beslissing

De rechtbank:
stelt verweerder in de gelegenheid het bestreden besluit te herstellen op de in overweging 5 aangegeven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van F.E. van de Putte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2014.