ECLI:NL:RBDHA:2014:14164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
807703-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pogingen tot woninginbraak door minderjarige verdachten met medeplichtigheid en medeplegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2014 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte die samen met anderen betrokken was bij twee pogingen tot woninginbraak op 29 december 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, heeft geprobeerd in te breken in woningen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats]. De verdachte heeft zich, volgens de rechtbank, op een nauwe en bewuste manier samengewerkt met zijn medeverdachten, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van medeplegen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten zorgvuldig gewogen, waarbij de rechtbank de verklaring van de verdachte ter terechtzitting als niet geloofwaardig heeft beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de avond voor de inbraken had afgesproken met medeverdachten om deze inbraken te plegen en dat hij op de ochtend van de inbraken door een van de medeverdachten werd geappt om op tijd te zijn. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de pogingen tot woninginbraak en heeft hem een taakstraf van 60 uren opgelegd, bestaande uit onbetaalde arbeid, met een voorwaardelijk gedeelte van 30 dagen jeugddetentie. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [benadeelde 2], ter hoogte van € 200,-. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij nog niet eerder was veroordeeld en dat er weinig risicofactoren aanwezig waren voor recidive.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/807703-13
Datum uitspraak: 20 november 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag]1997,
adres: [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 6 november 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Visser en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. J.C. Bakker-Havinga, advocaat te Alphen aan den Rijn, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 december 2012 te [plaats], ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 1]) weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorend(e) aan [benadeelde 1], in elk geval aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen en/of de/het weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen (opzettelijk)
- zich naar/richting die woning en/of dat erf heeft begeven en/of (vervolgens)
- een (tuin)deur open heeft getrapt/geslagen/geduwd en/of met een breekvoorwerp heeft geforceerd
en/of (vervolgens),
- met een breekijzer en/of een schroevendraaier, althans enig gereedschap, een raam heeft geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 29 december 2012 te [plaats] ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2] weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorend(e) aan [benadeelde 2] in elk geval aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen en/of de/het weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen (opzettelijk)
- zich naar/richting die woning en/of dat erf heeft begeven en/of (vervolgens)
- met een breekijzer en/of een schroevendraaier, althans enig gereedschap, een deur heeft geforceerd
en/of
- met een breekijzer en/of een schroevendraaier, althans enig gereedschap, een raam heeft geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De volgende feiten kunnen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 29 december 2012 is geprobeerd in te breken in een woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats] De tuindeur is open getrapt/geduwd of met een breekvoorwerp geforceerd en vervolgens is een raam met een breekijzer en/of een schroevendraaier geforceerd. [benadeelde 1] heeft aangifte gedaan. [2]
Eveneens is op 29 december 2012 geprobeerd in te breken in een woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats] Bij deze poging tot inbraak is met een breekijzer en/of schroevendraaier eerst een deur geforceerd en vervolgens een raam. Bij deze woning zijn twee jongens, onder wie de verdachte, op het balkon aangetroffen, evenals enkele inbrekerswerktuigen.
Een derde verdachte is aan de achterzijde van de woning door de politie aangehouden. [benadeelde 2] heeft aangifte gedaan van deze poging woninginbraak. [3]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte een rol heeft gespeeld bij voornoemde pogingen tot woninginbraak en of de rol van de verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van medeplegen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feiten 1 en 2 heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit, nu het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Zij heeft hiertoe gesteld dat de verdachte ontkent bij deze poging woninginbraak betrokken te zijn geweest en ook aangeeft hiervan niet op de hoogte te zijn geweest. Bovendien ontbreekt, aldus gesteld, elk (forensisch) bewijs dat de verdachte bij deze poging tot inbraak betrokken is geweest en kan zijn betrokkenheid evenmin uit de whatsapp gesprekken worden afgeleid.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw gesteld dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De verdachte is, aldus gesteld, hoogstens medeplichtig geweest.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Na een melding [4] dat er op 29 december 2012 omstreeks 7.00 uur twee mannen de deur van de schutting van de tuin van de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats] hadden geopend en in de tuin rondslopen, ging de politie ter plaatse. Zij troffen aan de achterzijde van genoemde woning een verdachte, naar later bleek [medeverdachte 3] (verder: [medeverdachte 3], aan en hielden hem aan. [5] Even later werden op het balkon van genoemde woning twee personen aangetroffen, te weten verdachte en [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1], die zich schuil hielden achter een bankje. [6] Op het balkon werden tevens een breekijzer, een schroevendraaier en een zaklamp aangetroffen. De aangetroffen moeten in het raamkozijn komen overeen met de breedte van het breekijzer en de schroevendraaier. [7]
Onderzoek door de politie bij de naastgelegen woning aan de [adres 1]te [plaats]leverde op dat de tuindeur was verbroken en dat ook bij deze woning op het balkon van de eerste etage bij het openslaande raam diverse braaksporen zijn aangetroffen, vermoedelijk toegebracht door een schroevendraaier en een breekijzer. Het betrof verse schade. [8]
Op 29 december 2012 is de verdachte rond 5.00 uur door [medeverdachte 1] geappt (“wakker worden”) en wordt hij gemaand om op tijd te zijn. [9]
[medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat zijn neef (de rechtbank begrijpt: de verdachte) samen met een vriend van hem bij twee woningen heeft geprobeerd een deur open te breken. Ze hebben bij een van de woningen de tuindeur opengebroken en zijn bij de andere over de schutting geklommen. [medeverdachte 3] moest bij de tuindeur aan de achterkant blijven staan. [10]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op de avond van 28 december 2012 met [medeverdachte 1] had afgesproken om te gaan inbreken. Hij zou samen met [medeverdachte 3] de volgende ochtend om half 7 in de portiek van [medeverdachte 1] zijn en vervolgens hebben ze met zijn drieën [medeverdachte 2] (verder: [medeverdachte 2] opgehaald. De verdachte zou samen met [medeverdachte 1] gaan kijken en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]zouden op de uitkijk staan. [11] [medeverdachte 1] zou de woning openmaken. Hij had een schroevendraaier en een breekijzer bij zich. [12]
De verdachte heeft tevens verklaard dat ze met zijn vieren, namelijk hij, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2]en [medeverdachte 3], op 29 december 2012 de pogingen tot woninginbraak op de Patrijslaan hebben gepleegd. [13]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij van tevoren niet wist dat er zou worden ingebroken. [medeverdachte 1] zei dat hij even mee moest komen en pas toen hij samen met [medeverdachte 1] op een donker paadje liep, begreep hij dat er iets ging gebeuren.
De verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd, dat er de avond ervoor was afgesproken om te gaan inbreken, klopt volgens de verdachte niet. Dat is niet goed op papier terecht gekomen. Ook de verklaring van [medeverdachte 3] bij de politie klopt volgens de verdachte niet.
De verdachte heeft ter terechtzitting voorts verklaard niets te maken te hebben gehad met de poging tot woninginbraak aan de Patrijslaan 125. Volgens de verdachte heeft [medeverdachte 1] dit samen met een ander op een eerder moment die ochtend gedaan.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ter terechtzitting niet geloofwaardig en zal uitgaan van zijn verklaringen die hij heeft afgelegd bij de politie, nu deze immers ondersteund worden door de verklaring van [medeverdachte 3] en de whatsapp-berichten.
Uit bovenstaande, met voetnoten aangehaalde, bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de avond tevoren met [medeverdachte 1] heeft gesproken over de inbraken op de volgende ochtend, dat de verdachte de volgende ochtend door [medeverdachte 1] wakker is geappt, dat de verdachte en [medeverdachte 3] vervolgens naar [medeverdachte 1] zijn gegaan en dat uiteindelijk de verdachte en [medeverdachte 1] en inbrekerswerktuigen op het balkon van de woning aan de [adres 2] en [medeverdachte 3] in de tuin van die woning zijn aangetroffen. Hieruit blijkt dat de verdachte op een nauwe en bewuste manier heeft samengewerkt met zijn medeverdachten zodat er sprake is van medeplegen en niet, zoals door de raadsvrouw betoogd, van medeplichtigheid.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 2 heeft begaan.
Gelet op het korte tijdsbestek waarbinnen de pogingen tot inbraak in de woningen gelegen aan de [adres 1]en [adres 2] hebben plaatsgevonden, de verklaring van [medeverdachte 3] en de processen-verbaal van bevindingen betreffende de braaksporen en de aangetroffen inbrekerswerktuigen, is de rechtbank van oordeel dat voornoemde inbraken in onderlinge samenhang moeten worden bezien.
Voor de bewering van de verdachte dat [medeverdachte 1] al eerder die ochtend bij de woning gelegen aan de [adres 1]zou hebben geprobeerd in te breken zonder dat de verdachte daarbij aanwezig was, laat het dossier geen ruimte.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 1 heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 29 december 2012 te [plaats] ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning (gelegen aan de [adres 1] weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [benadeelde 1], en zich daarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, opzettelijk
- zich naar die woning heeft begeven en vervolgens
- een tuindeur open heeft getrapt/geduwd of met een breekvoorwerp heeft geforceerd en vervolgens
- met een breekijzer en/of een schroevendraaier een raam heeft geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 29 december 2012 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning (gelegen aan de Patrijslaan 131) weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [benadeelde 2], en zich daarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, opzettelijk
- zich naar die woning heeft begeven en vervolgens
- met een breekijzer en/of een schroevendraaier een deur heeft geforceerd en
- met een breekijzer en/of een schroevendraaier een raam heeft geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot
een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan de verdachte terzake van feit 2 een geheel voorwaardelijke taakstraf dient te worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een tweetal pogingen tot woninginbraak.
Door woninginbraken wordt - vaak grote - materiële schade toegebracht aan de slachtoffers. Ook worden vaak goederen gestolen waaraan het slachtoffer op gevoelsgronden sterk is gehecht. De verdachte en zijn mededaders hebben zich niets gelegen laten liggen aan deze omstandigheden en alleen maar aan hun eigen geldelijk gewin gedacht.
Bovendien wordt door een woninginbraak een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer en omwonenden. De eigen woning is bij uitstek een plaats waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen.
De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie, nog niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op diverse voorlichtingsrapporten van de Raad voor de Kinderbescherming waaronder het meest recente rapport d.d. 22 oktober 2014. Blijkens dit rapport is het algemeen recidiverisico onbekend en zijn er weinig risicofactoren aanwezig.
Geadviseerd is aan de verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Tevens is aangegeven dat mogelijk een gedeeltelijk voorwaardelijke straf kan worden overwogen.
Tijdens de behandeling ter zitting is door de deskundige van de Raad voor de Kinderbescherming onder meer meegedeeld dat het goed gaat met de verdachte en dat het begrijpelijk is dat de verdachte de zaak wil afronden temeer nu het een oude zaak betreft en hij ook geen nieuwe politiecontacten heeft gehad, zodat met een onvoorwaardelijke werkstraf kan worden volstaan.
De rechtbank onderschrijft voornoemd strafadvies van de Raad voor zover dit het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf betreft en zal de verdachte dan ook een werkstraf opleggen.
De rechtbank zal in de strafmaat rekening zal houden met het gegeven dat, gelet op de tijd tussen de pleegdatum en de inverzekeringstelling van de verdachte enerzijds en de behandeling van de zaak ter terechtzitting anderzijds, de redelijke termijn van 16 maanden (die van toepassing is in jeugdstrafzaken) ruim is overschreden.
De rechtbank weegt bij de strafoplegging ook de omstandigheid mee dat er in de tussenliggende periode geen sprake is geweest van recidive. Deze omstandigheid, alsmede het feit dat het goed gaat met de verdachte maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet de werkstraf deels voorwaardelijk op te leggen.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 2]heeft zich ten aanzien van feit 2 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 200,-.
7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Van de zijde van de verdediging is de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit. De offerte bevat voldoende onderbouwing voor de geleden schade aan het raamkozijn.
De rechtbank zal de vordering derhalve ten laste van de verdachte hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van
€ 200,-.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 200,-,ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[benadeelde 2].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem onder
1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
POGING TOT DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN BRAAK, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
60 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
30 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
heft ophet opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van feit 2
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[benadeelde 2]een bedrag van
€ 200,-;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot €
200,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[benadeelde 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
4 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Krans, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C. Koekman, kinderrechter,
en mr. P. de Haan, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier van politie Haaglanden, met het nummer PL 1573 20122759440, met bijlagen, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 588.
2.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1], pagina 116 en 117.
3.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2], pagina 90 en 91.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige], pagina 92.
5.Proces-verbaal van aanhouding van verdachte [medeverdachte 3], pagina 65 t/m 67.
6.Proces-verbaal van aanhouding van verdachte [verdachte] pagina 38 t/m 40.
7.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 96 t/m 101.
8.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 102 t/m 111.
9.Chat nummer 42, pagina 399 t/m 402.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], pagina 81 t/m 82.
11.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], pagina 254.
12.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], pagina 255.
13.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], pagina 286, vierde alinea.