ECLI:NL:RBDHA:2014:14126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
09/837230-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige cliënte door sociotherapeut in gesloten jeugdinrichting

Op 20 november 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een sociotherapeut die beschuldigd werd van ontucht met een aan hem toevertrouwde minderjarige cliënte. De verdachte, werkzaam bij de stichting Jutters Jeugdformaat Combinatie (JJC), werd beschuldigd van meerdere seksuele handelingen met de 17-jarige [slachtoffer] in de periode van 30 april 2013 tot en met 7 mei 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie en het vertrouwen dat de cliënte in hem had. De zaak kwam aan het licht na een melding van de directeur van JJC, waarna de politie een onderzoek instelde. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als geloofwaardig beoordeeld, terwijl de ontkenning van de verdachte als ongeloofwaardig werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank besloot geen beroepsverbod op te leggen, omdat de veroordeling zelf al een belemmering vormt voor het uitoefenen van zijn beroep als sociotherapeut. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 2.091,84, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/837230-13
Datum uitspraak: 20 november 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
[geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats]
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 november 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. E.R. Schenkhuizen, advocaat te Zoetermeer, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 30 april 2013 tot en
met 07 mei 2013 te 's-Gravenhage, terwijl hij, verdachte, toen (telkens)
werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (als
sociotherapeut bij de stichting Jutters Jeugdformaat Combinatie (JJC)),
(telkens ) ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer], geboren
op [geboortedatum] 1996, die zich (telkens) als patiënt en/of cliënt aan verdachte 's
hulp en/of zorg had toevertrouwd,
immers heeft hij, verdachte (meermalen):
- die [slachtoffer] op haar mond gezoend en/of zijn tong in de mond van die [slachtoffer]
gestoken (getongzoend) en/of
- aan de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd, althans de vagina van
die [slachtoffer] betast en/of
- die [slachtoffer] ertoe gebracht hem, verdachte, te pijpen en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gestoken en/of (vervolgens) (een)
heen en weer gaande beweging(en) gemaakt;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op woensdag 15 mei 2013 doet [directeur] (directeur van JCC in Den Haag) melding bij de politie dat een van zijn medewerkers, [verdachte], een cliënte, genaamd [slachtoffer] seksueel zou hebben misbruikt. Naar aanleiding van deze melding vindt er op 17 mei 2013 een informatief gesprek plaats op het politiebureau met [slachtoffer]. Zij verklaart in dit gesprek, kort gezegd, dat de sociotherapeut [verdachte] op 30 april 2013 en op 7 mei 2013 seksuele handelingen met haar heeft verricht. Op 30 mei 2013 doet [slachtoffer] hiervan aangifte, hetgeen heeft geleid tot de onderhavige zaak waarin de rechtbank moet oordelen of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem verweten gedragingen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
[slachtoffer] heeft verklaard dat ze sinds 28 januari 2013 was geplaatst in een gesloten inrichting JJC vanwege drugsgebruik en agressie. Verdachte was begeleider op haar groep.
30 april 2013
Op Koninginnedag was [slachtoffer] samen met [medebewoonster 1] en [medebewoonster 2] op de groep. Verdachte werkte de late dienst. Ze ging op de brandtrap roken met verdachte en ze vertelde hem dat ze het moeilijk vond om van de drugs af te blijven en dat ze nog wel een keer wilde blowen [2] .
Verdachte vroeg of ze te vertrouwen was en gaf haar een plastic bolletje waar wiet, tip en vloei in zat. Na het eten had ze een verplicht kamer moment waarin ze 45 minuten op haar kamer moest blijven. Verdachte bracht haar naar haar kamer. Daar heeft ze de helft van de wiet gerookt en is ze gaan slapen. Ze werd wakker van een hand die over haar buik heen ging. Ze hoorde toen iemand zeggen: ”goedemorgen” en ze herkende de stem van verdachte. Hij zoende haar direct op en in haar mond. [3] Ze voelde dat hij over haar onderbroek in haar pyjama ging en voelde bij haar vagina. Op dat moment kwam [medebewoonster 2] binnen op haar kamer. Verdachte liet haar los en hij liep direct weg naar de deur. Ze hoorde [medebewoonster 2] vragen of ze al wakker was, waarop verdachte antwoordde dat ze niet wakker was en dat hij haar zo wakker ging maken.
Later in de woonkamer hoorde ze van [medebewoonster 2] dat verdachte wel 20 minuten op haar kamer was geweest.
[medebewoonster 2] heeft hierover aan de politie verklaard dat ze [slachtoffer] op Koninginnedag wakker wilde maken en dat ze toen ze de deur opende zag dat verdachte in de kamer van [slachtoffer] geleund tegen de muur naar [slachtoffer] stond te kijken. Ze verklaarde dat het niet normaal is dat er een man op de kamer komt en dat als het al een keer gebeurt de deur openblijft. Nu was de deur van [slachtoffer] dicht. Verdachte had tegen [medebewoonster 2] gezegd: “ laat haar maar effe ze komt zo” en hij gaf haar een knipoog. Hij bleef in de kamer van [slachtoffer]. Het duurde 20 minuten voordat verdachte terug kwam. [4]
Die avond hoorde [slachtoffer], nadat ze de andere helft van haar wiet gerookt had, om ongeveer 22.05 uur, haar deur open gaan. Ze zag dat verdachte de kamer in kwam. Hij zei dat hij wat voor haar had meegenomen. Hij haalde een bolletje wiet tevoorschijn en legde dat onder haar kussen. Hij boog over haar heen en begon haar te kussen. Ze kon geen nee zeggen. Hij ging met zijn hand in haar onderbroek en vingerde haar, trok vervolgens haar onderbroek en pyjamabroek uit en befte haar. [slachtoffer] verklaarde dat ze met beffen, likken aan de vagina bedoelt.
Verdachte vroeg of zij hem wilde pijpen. Toen ze geen antwoord gaf, trok hij zijn broek naar beneden en liet hij zijn piemel zien [5] . Hij had geen schaamhaar. Hij was helemaal geschoren. Vervolgens pakte hij haar bij haar hoofd en duwde hij haar hoofd zachtjes naar zijn piemel, waarna ze hem pijpte.
Verdachte kwam klaar in haar mond. [slachtoffer] had een klein beetje doorgeslikt en de rest in haar kussensloop uitgespuugd. Ze vond het vies. De kussensloop gooide ze weg in haar kamer [6] .
De politie heeft de kussensloop in beslag genomen en onderzocht op DNA. Uit het onderzoek bleek dat op de kussensloop een mengprofiel aanwezig was bestaande uit sperma DNA van verdachte en speeksel DNA van [slachtoffer] [7] .
Verdachte heeft in zijn eerste verklaringen alle betrokkenheid ontkend. Nadat hij met de bevindingen van het DNA-onderzoek werd geconfronteerd, gaf verdachte hiervoor twee verklaringen. Ten eerste verklaarde hij dat hij zich wel eens had afgetrokken onder werktijd en dat hij zich daarna met iets uit het washok, wellicht de kussensloop, had afgeveegd [8] . Ten tweede verklaarde hij dat hij seks had gehad met de stagiaire op zijn werk, [stagiaire] [9] . Hij vermoedde, aangezien [stagiaire] na zijn vertrek een vast contract heeft gekregen, dat zij hem met behulp van [slachtoffer] erin heeft geluisd [10] . Volgens de raadsman dient de kussensloop van het bewijs te worden uitgesloten omdat volgens hem niet vast staat dat de kussensloop van [slachtoffer] is en dat niet uitgesloten kan worden dat de op de kussensloop aangetroffen DNA-sporen op een later tijdstip op de kussensloop zijn aangebracht.
De rechtbank is van oordeel dat beide verklaringen van verdachte volstrekt ongeloofwaardig zijn. Immers heeft [voormalig collega van verdachte], een voormalig collega van verdachte, verklaard dat de cliënten hun eigen was doen en dat zij hun vuile was in hun kamer bewaren [11] en dus niet laten slingeren in het washok. Bovendien zou deze lezing niet verklaren hoe [slachtoffer] wist dat het sperma van verdachte op die kussensloop zat. Over de tweede lezing is [stagiaire] door de politie gehoord. Zij ontkent dat zij ooit seksuele handelingen met verdachte heeft verricht [12] Ook overigens zijn in het dossier geen aanwijzingen te vinden die de verklaring van verdachte hieromtrent ondersteunen. Bovendien is met dit scenario niet verklaard waarom naast het sperma DNA van verdachte geen DNA is aangetroffen van [stagiaire] en wel van [slachtoffer]. De rechtbank ziet geen reden om de kussensloop van het bewijs uit te sluiten. De suggestie van de raadsman dat de op de kussensloop aangetroffen DNA-sporen op een later tijdstip op de kussensloop zijn aangebracht, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk.
Gelet op de aangifte, de verklaring van [medebewoonster 2] en de uitslag van het sporenonderzoek, tegenover de kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de hem verweten handelingen op 30 april 2013 heeft begaan.
7 mei 2013
Aangeefster heeft voorts verklaard dat verdachte op 7 mei 2013 wederom werkte. Hij had dienst met [stagiaire]. Om 22.00 uur moest [slachtoffer] naar haar kamer. Ze werd wakker van de deur die open ging. Ze zag dat verdachte naar haar toe kwam lopen en dat hij haar direct ging zoenen. Hij vingerde haar [13] . Op een gegeven moment trok hij zijn broek naar beneden en heeft hij seks met haar gehad. Hij ging met zijn piemel in haar vagina heen en weer. Ze vond het niet prettig maar dat heeft ze niet laten merken omdat ze bang was. Toen hij in haar vagina was klaargekomen, pakte hij voor haar een bolletje wiet en zei tegen haar dat ze zijn enige oogappeltje was en dat ze het niemand mocht vertellen [14] . De volgende dag werd ze op blowen betrapt door [stagiaire] en een andere leidinggevende. Toen ze later op de groep was, vertelde ze aan medebewoonster [medebewoonster 1] wat er tussen haar en verdachte gebeurd was. Nadat [medebewoonster 1] dit had verteld aan [stagiaire], werd [slachtoffer] door [stagiaire] met haar eigen verhaal geconfronteerd waarna [slachtoffer] alles toegaf [15] .
[stagiaire] heeft over 7 mei 2013 verklaard dat zij, nadat de kinderen rond 22.00 uur naar hun kamer waren, met verdachte het gedrag van [slachtoffer] van die dag had besproken. Hij zei tegen haar dat hij wel even bij [slachtoffer] langs zou lopen. In het kantoor hangt een plaat met lampjes waarop je kunt zien of een kamerdeur open en dicht gaat. [stagiaire] zag dat de deur van [slachtoffer] open ging en direct weer dicht ging. Als de deur niet in het slot valt piept het niet en blijft het lampje branden. Hierdoor wist [stagiaire] dat verdachte in de kamer was
. [16] Ze zag dat hij na 7 a 8 minuten uit de kamer van [slachtoffer] kwam.
Verdachte ontkent dat hij bij [slachtoffer] in de kamer is geweest en geeft als verklaring voor de brandende lampjes dat er regelmatig storingen zijn met het systeem [17] . [stagiaire] heeft tegenover de politie verklaard dat ze niet bekend is met storingen in het systeem [18] . Als de politie hierover informeert bij de unitmanager [unitmanager], verklaart deze dat het systeem naar behoren werkt en dat er geen storingen zijn [19] .
De raadsman heeft aangevoerd dat [stagiaire] vanuit het kantoortje geen zicht kon hebben op de kamerdeur van [slachtoffer] en dat zij slechts belastend heeft verklaard omdat zij aasde op de baan van verdachte. De rechtbank acht dit standpunt van de raadsman niet aannemelijk. Immers heeft verdachte zelf toen hij werd geconfronteerd met de verklaring van [stagiaire] dat zij aan het piepsysteem kon zien dat verdachte bij [slachtoffer] op de kamer was, niet betwist dat [stagiaire] dit had waargenomen, maar slechts voor die waarneming een verklaring gegeven, te weten: ”er zijn voortdurend storingen.” Deze verklaring vindt geen steun in het dossier. Nu bovendien de stelling van de verdediging dat [stagiaire] de baan van verdachte heeft overgenomen, door [stagiaire] zelf is weersproken, de plek van Brayn is door flexwerkers met een vast contract uit de flexpoule opgevuld [20] , en deze stelling niet verder onderbouwd is, ziet de rechtbank geen reden om aan de verklaring van [stagiaire] te twijfelen.
De rechtbank is van oordeel dat nu de verklaring van verdachte dat er een storing in het piepsysteem voorkomt door zowel [stagiaire] als door [unitmanager] wordt betwist, de ontkenning van verdachte over dat hij op de kamer van [slachtoffer] is geweest niet slechts onaannemelijk, maar zelfs kennelijk leugenachtig is. Gelet op de aangifte, de verklaring van [stagiaire] en van [unitmanager], alsmede de kennelijke leugenachtige verklaring van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de hem op 7 mei 2013 verweten seksuele handelingen heeft verricht.
Verdachte heeft door voornoemde handelingen te verrichten met een minderjarige cliënte die ten tijde van die handelingen in een gesloten inrichting zat waar hij als sociotherapeut werkzaam was, niet alleen gehandeld in strijd met de heersende sociaal ethische normen maar hij heeft bovendien misbruik gemaakt van het gezag dat hij zowel uit hoofde van zijn functie als vanwege zijn leeftijd over [slachtoffer] had, alsmede van het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem had, terwijl zij aan zijn zorg was toevertrouwd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 30 april 2013 en 07 mei 2013 te 's-Gravenhage, terwijl hij, verdachte, toen
werkzaam was in de maatschappelijke zorg (als sociotherapeut bij de stichting Jutters Jeugdformaat Combinatie (JJC)), ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer], geboren op 2 juli 1996, die zich als cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd,
immers heeft hij, verdachte (meermalen):
- die [slachtoffer] op haar mond gezoend en zijn tong in de mond van die [slachtoffer]
gestoken (getongzoend) en
- aan de vagina van die [slachtoffer] gelikt en
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd, althans de vagina van
die [slachtoffer] betast en/of
- die [slachtoffer] ertoe gebracht hem, verdachte, te pijpen en
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gestoken en vervolgens
heen en weer gaande bewegingen gemaakt;

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en de bijzondere voorwaarde reclasseringscontact en behandeling bij de Waag. Hij vordert voorts dat verdachte gedurende een periode van 5 jaren na zijn detentie niet het beroep van sociotherapeut, maatschappelijk werker of hulpverlener mag uitoefenen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In het geval van een veroordeling, verzoekt de raadsman het strafadvies van de reclassering te volgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in zijn hoedanigheid van sociotherapeut in een gesloten jeugdinrichting seksuele handelingen verricht met [slachtoffer] die als 17-jarige cliënt aan zijn zorg was toevertrouwd en zich op dat moment in een bijzonder kwetsbare en afhankelijke positie bevond. De rechtbank rekent het verdachte extra zwaar aan dat hij het slachtoffer drugs aanbood voorafgaand aan de seksuele handelingen, terwijl hij wist dat zij onder andere vanwege een drugsprobleem in de inrichting was opgenomen. Verdachte heeft door aldus te handelen op zeer vergaande wijze misbruik gemaakt van zijn positie ten opzichte van het jonge slachtoffer en van het vertrouwen dat zij en haar familie in hem hebben gesteld. Het is algemeen bekend dat de ervaring van een dergelijke gebeurtenis nog gedurende langere tijd ernstige psychische gevolgen kan hebben voor het betrokken slachtoffer.
Verdachte heeft met zijn ontkenning aantoonbaar gelogen over zijn aandeel. Het slachtoffer heeft in haar verklaring aangegeven dat vooral het feit dat niemand haar geloofde een enorme impact op haar heeft gehad. De rechtbank heeft bij de strafbepaling dan ook in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en dat hij zich in het geheel niet bekommert om de gevoelens van het slachtoffer en om de schade die hij puur uit gevoelens van lust bij haar heeft aangericht.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie niet eerder is veroordeeld.
De reclassering heeft ondanks de ontkennende houding van verdachte in haar rapport van 13 april 2014 geadviseerd om verdachte in het geval van een bewezenverklaring meldplicht en een behandelverplichting op te leggen. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt het tot de hare.
De rechtbank is alles overziende van oordeel dat de straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden is. Zij zal anders dan door de officier van justitie is gevorderd geen beroepsverbod opleggen, aangezien de veroordeling zelf een baan als sociotherapeut reeds verhindert, nu deze aan het verkrijgen van een Verklaring omtrent het Gedrag in de weg zal staan.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman afwijzing dan wel niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit in verband met de vrijspraak, subsidiair verzoekt de raadsman de immateriële schade te matigen in verband met de eigen rol van aangeefster.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.091,84.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de reiskosten, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade ad € 2000,- overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij de vordering voldoende heeft onderbouwd en dat de ervaring leert dat door het bewezenverklaarde bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank gezien de omstandigheden, de ernst en de psychische gevolgen voor benadeelde, alleszins redelijk voor. De vordering met betrekking tot immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal derhalve de gehele vordering ten bedrage van € 2.091,84 toewijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 30 april 2013, nu vast is komen te staan dat de schade toen is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage C aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal bepalen dat het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, zal worden bewaard ten behoeve van het onderzoek ten minste totdat deze uitspraak onherroepelijk is.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 57, 249 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
6 maandenniet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
driejaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zal melden bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd en op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
en
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag in Den Haag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling of behandelaar aan te geven;
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van € 2.091,84, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 30 april 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.091,84 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp (te weten een kussensloop) zal worden bewaard ten minste totdat deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
Dit vonnis is gewezen door
mr.Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
mrs. J.M.C. Louwinger-Rijk en A.J.J.M. Weijnen, rechters
in tegenwoordigheid van mr. N.M. Hamelink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL15J2-2013095202, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 153).
2.PV verhoor aangeefster, blz. 25.
3.PV verhoor aangeefster, blz. 26.
4.PV verhoor getuige [medebewoonster 2], blz. 44
5.PV verhoor aangeefster, blz. 27.
6.PV verhoor aangeefster, blz. 28.
7.NFI rapport d.d. 30 augustus 2013 opgesteld en getekend door dr. L.H.J. Aarts.
8.PV verhoor verdachte, blz. 140 t/m 141.
9.PV verhoor verdachte, blz. 140 t/m 143
10.Verklaring ter terechtzitting d.d. 6 november 2014
11.PV verhoor getuige[voormalig collega van verdachte], RC14/1408
12.PV verhoor getuige[stagiaire], blz. 152.
13.PV verhoor aangeefster, blz. 28.
14.PV verhoor aangeefster, blz. 29.
15.PV verhoor aangeefster, blz. 30.
16.PV verhoor getuige [stagiaire], blz. 37
17.PV verhoor verdachte, blz. 72.
18.PV verhoor getuige [stagiaire], blz. 104
19.PV verhoor getuige T.G. Dissel, blz. 90 en 91
20.PV verhoor getuige[stagiaire], blz. 152.