ECLI:NL:RBDHA:2014:14106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
AWB 14-9937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Somalische arts in verband met bedreigingen door Al-Shabaab

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2014 uitspraak gedaan in het beroep van een Somalische arts die asiel had aangevraagd in Nederland. De eiser, geboren in 1973 en afkomstig uit Mogadishu, Somalië, had zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingediend op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat de verweerder van mening was dat de eiser niet voldoende zwaarwegende redenen had aangevoerd die zijn vrees voor vervolging door Al-Shabaab onderbouwden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het verleden problemen heeft ondervonden van Al-Shabaab, waaronder ontvoering en bedreigingen, maar dat hij na deze incidenten in Mogadishu heeft kunnen blijven wonen en werken. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet in aanmerking kwam voor internationale bescherming, omdat niet kon worden aangetoond dat hij een reëel risico liep bij terugkeer naar Mogadishu. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat het beleid van de staatssecretaris, dat bepaalde groepen in de negatieve aandacht van Al-Shabaab plaatst, onvoldoende feitelijke grondslag had in de landeninformatie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.461,-- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/9937
V-nr:[V-nummer]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 12 november 2014 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedag] 1973, van Somalische nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. S. Igdeli),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. G.L.M. van Doornum).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 19 maart 2014 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Op 24 april 2014 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig de heer A. Yahye, tolk in de Somalische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Verweerder heeft op 25 augustus 2014 een nader standpunt ingenomen. Eiser heeft op 27 augustus 2014 gereageerd. Het onderzoek ter zitting is vervolgens voortgezet op 29 augustus 2014 met dezelfde aanwezigen als op 21 augustus 2014. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1.1 Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser behoort tot de bevolkingsgroep Hawiye en is afkomstig uit Mogadishu, Somalië. Eiser is arts en heeft in 2009 de International Society for Prosthetics and Orthotics (ISPO) opgericht en sindsdien geleid. Hij kwam daardoor in de negatieve aandacht van Al-Shabaab te staan en is meerdere keren door deze organisatie aangevallen. Hij is op 24 februari 2009 door Al-Shabaab ontvoerd vanuit het kantoor van de ISPO en bedreigd en mishandeld voordat hij is gevlucht. Op 19 november 2009 is het ISPO-kantoor aangevallen, waarbij een medewerker van eiser is omgekomen. Eiser heeft dezelfde avond een dreigtelefoontje gekregen. In mei 2010 is eiser opnieuw bedreigd, omdat hij banden zou hebben met christelijke organisaties en de overheid. In februari 2012 is de woning van eiser aangevallen door Al-Shabaab. Daarbij is zijn schoonvader gedood. Eiser is dezelfde dag telefonisch bedreigd. De echtgenote van eiser is in april 2012 uit Somalië vertrokken en heeft in Nederland asiel gevraagd. Eiser heeft sindsdien slechts nog vanuit zijn privékliniek aan huis gewerkt en is in september 2012 uit Somalië vertrokken. Hij is in oktober 2012 naar Somalië teruggekeerd om zijn kinderen op te halen en in november 2012 met zijn kinderen naar Ethiopië vertrokken.
1.2 Verweerder volgt eiser in zijn verklaringen dat hij werkzaam is geweest voor de ISPO en dat hij in Mogadishu om die reden in 2009 en 2010 problemen heeft ondervonden van de zijde van Al-Shabaab. Verweerder gelooft ook dat de woning van eiser in 2012 is aangevallen. Verweerder gelooft echter niet dat dat incident in relatie stond tot eiser omdat eiser en zijn echtgenote verschillend over dit incident hebben verklaard. De echtgenote van eiser, die op zelfstandige gronden reeds een verblijfsvergunning asiel heeft gekregen, heeft immers verklaard dat de aanval gericht was op haar vader, die bij die gelegenheid is gedood. Verweerder acht de geloofwaardig geachte onderdelen van het relaas op zichzelf en in samenhang met elkaar onvoldoende zwaarwegend, omdat eiser zich tot september 2012 in Mogadishu, in zijn eigen woning, heeft kunnen handhaven.
1.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het individuele relaas van eiser onvoldoende zwaarwegend is. Daarbij kan in het midden blijven of de toedracht van de aanslag van 2012 geloofwaardig moet worden geacht. Redengevend hiertoe is dat eiser na de incidenten in 2009 en 2010 en ook na de laatste aanslag in februari 2012 tot september 2012 op zijn eigen adres heeft verbleven en van daaruit is doorgegaan met zijn werkzaamheden. Dat duidt er niet op dat eiser zodanig in de negatieve aandacht van Al-Shabaab stond, dat hij om die reden in aanmerking dient te komen voor internationale bescherming. Dat eiser, zoals hij heeft gesteld, enkel vanuit zijn privékliniek noodbehandelingen uitvoerde en dat hij toch geld moest verdienen om zijn vlucht te bekostigen, doet hier niet aan af.
2. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat verweerder ten onrechte de verslagen van de relevante gehoren uit het dossier van zijn echtgenote niet heeft overgelegd. De rechtbank begrijpt het nadere standpunt van eiser ter zitting aldus dat eiser niet meer door deze gang van zaken is benadeeld omdat verweerder in beroep alsnog de relevante gehoren heeft overgelegd. De rechtbank beschouwt de beroepsgrond als ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft dan ook geen bespreking meer.
3.1
Eiser heeft voorts gesteld dat aan hem een afgeleide verblijfsvergunning moet worden verleend, omdat hij Nederland op een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) is ingereisd als nareiziger van zijn echtgenote, aan wie inmiddels een verblijfsvergunning asiel is verleend. Hierbij is volgens eiser van belang dat het huwelijk tussen hem en zijn echtgenote nog geldig is.
3.2
Op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de echtgenoot van de vreemdeling, indien de echtgenoot op het tijdstip van binnenkomst van de vreemdeling behoorde tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend.
3.3
Op grond van het beleid van verweerder, zoals neergelegd in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, voor zover van belang, verleent de IND geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, onder a, van de Vw 2000, als de hoofdpersoon in Nederland al duurzaam samenleeft met een andere partner.
3.4
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser geen rechten kan ontlenen aan de verblijfsstatus van zijn echtgenote. Op het moment van de aanvraag en de verlening van de verblijfsvergunning dient immers aan alle voorwaarden voor vergunningverlening te worden voldaan, ook al is aan eiser eerder een mvv verstrekt. Nu niet is betwist dat de echtgenote van eiser inmiddels samenleeft met een andere partner, wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor verlening van een afgeleide verblijfsvergunning, zodat de beroepsgrond niet kan slagen.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat in Mogadishu sprake is van een situatie zoals omschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming van de Raad van de Europese Unie (artikel 15 c van de Definitierichtlijn) en dat hij bij terugkeer naar Somalië vanuit het westen een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ter onderbouwing van deze stellingen heeft eiser verwezen naar de volgende landeninformatie:
- het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van 20 december 2013 (het ambtsbericht);
- het verslag van de hoorzitting in de Amerikaanse Senaatscommissie voor Afrikaanse zaken van 8 oktober 2013;
- het bericht van Artsen zonder Grenzen van 14 augustus 2013;
- een artikel van Amnesty International van november 2013;
- een artikel van Human Rights Watch van november 2013;
- de verklaring van Tony Burns, Director of Operations van SAACID van 19 augustus 2013;
- het rapport “Update on security and protection issues in Mogadishu and South-Central Somalia”, van de Deense Immigration Service en de Noorse Landinfo van 1 maart 2014;
- de International Protection Considerations van de UNHCR van 17 januari 2014;
- de “UNHCR position on returns to southern and central Somalia” van 17 juni 2014;
- het Country Report on Human Rights Practises 2013 - Somalia, van het US Department of State van 27 februari 2014;
- een artikel van All Africa, getiteld “Mogadishu More Dangerous for Aid Workers Now Than Under Al Shabaab” van 14 maart 2014;
- het “Report of the Secretary-General on Somalia” van de United Nations Security Council van 3 maart 2014;
- het Human Rights Watch World Report 2014 over Somalië van 21 januari 2014.
5.1
Ter onderbouwing van zijn beroep op artikel 15 c van de Definitierichtlijn heeft eiser gesteld dat de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu zeer slecht is en recentelijk verslechterd is. Volgens eiser blijkt uit de update van de Deense Immigration Service en de Noorse Landinfo dat Al-Shabaab weliswaar geen controle meer heeft over (delen van) Mogadishu, maar dat zij aanwezig is in de hele stad en dat er geen veilige plekken zijn in Mogadishu. Ook is in deze update vermeld dat er een toename is van het aantal aanvallen van Al-Shabaab op plaatsen waar burgers komen.
5.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit hetgeen eiser heeft aangevoerd en uit de door eiser overgelegde documenten niet kan worden afgeleid dat in Mogadishu thans sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15 c van de Definitierichtlijn. Uit de door eiser overgelegde informatie komt naar voren dat de aanslagen veelal zijn gericht op specifieke doelen, waardoor niet kan worden gezegd dat sprake is van ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat alle Somaliërs die uit het westen terugkeren een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM lopen. Eiser heeft in dit verband verwezen naar de informatie onder het kopje “vrees voor spionage” op pagina 19 van het ambtsbericht.
6.2
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de risico’s voor terugkeerders rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat eiser afkomstig is uit Mogadishu. Dat betekent dat in dit concrete geval slechts voorligt of terugkeerders naar Mogadishu een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Uit het ambtsbericht blijkt dat Mogadishu niet meer onder controle staat van Al-Shabaab. Hoewel zowel uit het ambtsbericht als uit de overige door eiser aangehaalde bronnen blijkt dat Al-Shabaab nog wel aanslagen pleegt in Mogadishu, kan naar het oordeel van de rechtbank uit geen van de bronnen worden afgeleid dat Al-Shabaab nog aan de macht is in Mogadishu. Tegen die achtergrond acht de rechtbank van belang dat de passage op pagina 19 van het ambtsbericht waarnaar eiser heeft verwezen is opgenomen onder paragraaf 2.2.5 (pagina’s 14 tot en met 21) van het ambtsbericht, die handelt over Al-Shabaab, terwijl paragraaf 2.3.1 (pagina’s 26 en 27) specifiek gaat over Mogadishu. In deze laatste paragraaf staat wel dat aanslagen van Al-Shabaab in Mogadishu vooral zijn gericht op onder andere personen die er door Al-Shabaab van worden verdacht te spioneren voor de overheid (zoals Somaliërs die in het buitenland/westerse landen hebben verbleven), maar niet dat elke terugkeerder naar Mogadishu door Al-Shabaab als zodanig wordt gezien en om die reden een reëel risico loopt. De rechtbank acht hierbij ook van belang dat verweerder heeft toegelicht dat de context voor vreemdelingen die terugkeren naar Mogadishu anders is dan voor vreemdelingen die terugkeren naar een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van 2012, waaruit blijkt dat sinds begin 2012 meer dan een miljoen vreemdelingen uit het buitenland zijn teruggekeerd naar Mogadishu. Ook uit de door eiser aangehaalde update van de Deense Immigration Service en de Noorse Landinfo blijkt dat veel mensen uit de diaspora terugkeren naar Mogadishu. Blijkens pagina 26 van het ambtsbericht is er sinds het terugdringen van de invloed van Al-Shabaab in Mogadishu in het algemeen wel sprake van verbeterde veiligheid en bewegingsvrijheid voor gewone burgers in het centrale deel van de stad. De rechtbank kan verweerder dan ook volgen in zijn stelling dat terugkeerders naar Mogadishu, anders dan terugkeerders naar gebieden die onder controle staan van Al-Shabaab, meer opgaan in de totale populatie en daardoor niet direct in het zicht van Al-Shabaab staan. Hieruit volgt dat niet kan worden geoordeeld dat elke terugkeerder naar Mogadishu een reëel risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM loopt. Dat Al-Shabaab in de verslagperiode van het ambtsbericht in toenemende mate alert is geweest op personen die uit het buitenland zijn teruggekeerd in verband met vermeende spionage of verwestering, zoals blijkt uit pagina 68 van het ambtsbericht, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor een andersluidende conclusie. De beroepsgrond van eiser faalt.
7.1
Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij bij terugkeer uit het westen persoonlijk in de negatieve aandacht van Al-Shabaab zal komen te staan gezien de eerdere negatieve aandacht die hij heeft ondervonden, alsmede gezien het feit dat hij als arts voor een internationale organisatie heeft gewerkt. Gelet hierop heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij valt onder het beleid van verweerder, zoals vastgelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) 2014/6, waarin speciaal beleid voor een aantal aandachtsgroepen is geformuleerd, op grond waarvan eiser kan volstaan met geringe indicaties om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
7.2
In het WBV 2014/6 staat in paragraaf 23.4.6 “Aandachtsgroepen”, voor zover van belang, vermeld:
“De hieronder genoemde groepen staan in de negatieve aandacht van Al-Shabaab en zijn aangewezen als aandachtsgroep:(…)• vreemdelingen die voor internationale organisaties en internationale delegaties werken;(…).Vreemdelingen behorende tot een aandachtsgroep kunnen, mede gelet op de omstandigheid dat zij op basis van hun terugkeer uit het westen in de negatieve aandacht van de zijde van Al-Shabaab kunnen komen te staan, op basis van geringe indicaties in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw indien de herkomst geloofwaardig is en zij afkomstig zijn uit:• delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab; of,• overige delen van Zuid- en Centraal- Somalië (exclusief Mogadishu) waar Al-Shabaab op basis van hun aanwezigheid en invloed een reële bedreiging vormen.Ook gebieden waarover onvoldoende actuele informatie beschikbaar is, maar een bestendige invloedrijke rol van Al-Shabaab aannemelijk is, moeten hiertoe worden gerekend.Bij het beoordelen van het individuele risico in het herkomstgebied en tijdens de reis daar naar toe betrekt de IND in ieder geval:• de clanafkomst in relatie tot de positie van de clan in het gebied;• de banden met- en de situatie van de familieleden;• de duur van verblijf in het westen.Er is sprake van een individuele toets waarbij de asielzoeker aannemelijk moet maken dat hij behoort tot een dergelijke groep én dat hij persoonlijk in die hoedanigheid risico’s loopt van de zijde van Al-Shabaab. Voor leden van de aandachtsgroep die terugkeren naar Mogadishu geldt in het licht van de positie van terugkeerders aldaar dat indicaties van geringe aard niet volstaan. De IND beoordeelt op basis van het algemene toetsingskader of de individuele omstandigheden van de vreemdeling tot inwilliging van de aanvraag leiden.”
7.3
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser werkzaam is geweest voor een internationale organisatie en daarom valt onder een aandachtsgroep als bedoeld in paragraaf 23.4.6 van het WBV 2014/6. Zoals blijkt uit de landeninformatie en het in het WBV neergelegde beleid, staat deze groep in de negatieve aandacht van Al-Shabaab.
7.4
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat de aanwijzing als aandachtsgroep zowel geldt voor Somaliërs die terugkeren naar gebieden in Zuid- en Centraal Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab, als voor terugkeerders naar Mogadishu. De consequenties van deze aanwijzing zijn in beide gevallen echter anders. In de visie van verweerder kan een vreemdeling die terugkeert naar een gedeelte van Zuid- of Centraal Somalië dat onder controle staat van Al-Shabaab en die valt onder een aandachtsgroep op basis van geringe indicaties in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning, terwijl voor een vreemdeling die terugkeert naar Mogadishu en die tot een aandachtsgroep behoort, geldt dat een volledig individueel en voldoende zwaarwegend relaas een voorwaarde voor vergunningverlening is.
7.5
De rechtbank stelt vast dat eiser niet afkomstig is uit de eerste categorie van herkomstgebieden in het beleid (delen van Zuid- en Centraal Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab) omdat hiervóór al is overwogen dat Al-Shabaab geen controle heeft over Mogadishu. Eiser zou naar het oordeel van de rechtbank wel kunnen vallen onder de tweede categorie van herkomstgebieden (overige delen van Zuid- en Centraal Somalië waar Al-Shabaab op basis van hun aanwezigheid en invloed een reële bedreiging vormt), nu uit het ambtsbericht blijkt dat Al-Shabaab in Mogadishu veel aanslagen pleegt, juist op personen die behoren tot de aandachtsgroepen. Daaruit leidt de rechtbank af dat Al-Shabaab in Mogadishu op basis van zijn aanwezigheid en invloed een reële bedreiging vormt voor personen die behoren tot de aandachtsgroepen. Uit het beleid blijkt echter dat Mogadishu van deze tweede categorie van herkomstgebieden is uitgezonderd. De rechtbank acht dit zonder nadere toelichting onbegrijpelijk. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat verweerder niet heeft kunnen toelichten in welke delen van Zuid- en Centraal Somalië Al-Shabaab wel een reële bedreiging vormt. Verweerder heeft evenmin kunnen aangeven hoe wordt beoordeeld of Al-Shabaab in een bepaald gebied een reële bedreiging vormt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beleid op dit punt onvoldoende feitelijke grondslag kent in de landeninformatie.
7.6
Voor zover de toelichting op het WBV hieromtrent uitsluitsel zou moeten bieden, overweegt de rechtbank als volgt. De toelichting luidt, voor zover van belang:
“Gelet op de informatie in het ambtsbericht over de houding van Al-Shabaab in gebieden die onder haar controle staan of waar zij grote invloed heeft ten opzichte van bepaalde groepen die in de negatieve aandacht van Al-Shabaab staan heeft ertoe geleid dat er aandachtsgroepen zijn aangewezen. Deze groepen, die afkomstig zijn uit Mogadishu of uit overige delen van Zuid- en Centraal Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab of waar Al-Shabaab een reële bedreiging vormt, kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.”
Deze toelichting roept naar het oordeel van de rechtbank enkel meer vragen op, hetgeen verweerder ter zitting ook heeft erkend. Hieruit lijkt immers te volgen dat Mogadishu wel moet worden aangemerkt als een gebied waar Al-Shabaab een reële bedreiging vormt en grote invloed heeft ten opzichte van bepaalde groepen die in de negatieve aandacht staan.
7.7
Het voorgaande betekent dat het beleid op dit punt onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
8. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.461,-- welk bedrag als volgt is opgebouwd: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 21 augustus 2014, 0,5 punt voor het geven van nadere schriftelijke inlichtingen en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 29 augustus 2014, met een waarde per punt van € 487,--, en wegingsfactor 1.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.461,-- (zegge: veertienhonderd eenenzestig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, voorzitter, en mrs. M.C. Eggink en Y.E. Schuurmans, rechters, in aanwezigheid van mr. H.A. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2014.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: AG
Coll.: LFF/MvD
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.