ECLI:NL:RBDHA:2014:14069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
C-09-459209 - FA RK 14-695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en kinderalimentatie in een geschil tussen ouders over de zorg voor minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de omgangsregeling en kinderalimentatie voor hun minderjarige kinderen. De man, vertegenwoordigd door mr. J.F.W. Veraar, verzocht om een omgangsregeling waarbij de kinderen bij hem verblijven, en om een herziening van de kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. I.H. van Hall, voerde verweer en stelde dat de man achterstallige alimentatie verschuldigd was. De rechtbank had eerder op 15 juli 2014 al een beschikking gewezen waarin het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over de kinderen was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 8 oktober 2014 opnieuw behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen inmiddels tot een akkoord waren gekomen over de vakantieregeling voor de kinderen. De vrouw stemde in met de door de man voorgestelde regeling, wat leidde tot een toewijzing van het verzoek. Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank de financiële situatie van beide ouders beoordeeld. De man had een bruto jaarinkomen van € 129.433, terwijl de vrouw een netto inkomen van ongeveer € 2.060 per maand ontving. De rechtbank heeft de draagkracht van de man vastgesteld op € 3.375 per maand en die van de vrouw op € 407 per maand.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man, gezien zijn hogere draagkracht, een bijdrage van € 750 per maand per kind moet betalen. Dit bedrag is vastgesteld als redelijk en billijk, rekening houdend met de behoeften van de minderjarigen en de financiële situatie van beide ouders. De rechtbank heeft de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het overige verzochte afgewezen. De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. J.M. Vink, bijgestaan door griffier mr. J.M. Molenaar, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14-695
Zaaknummer: C/09/459209
Datum beschikking: 17 november 2014
4 bij 1 advocaat
6 bij 2 advocaat
1 extra bij:
- last aan de Raad voor Rechtsbijstand tot toevoeging advocaat ex art. 817 Rv
- Ipr-zaak
- uitgebracht of uit te brengen rapport Raad voor de Kinderbescherming
- Kostenveroordeling ex art. 243 rv
2 extra bij:
- Benoeming van elke deskundige

Omgangsregeling en kinderalimentatie

Beschikking op het op 28 januari 2014 ingekomen verzoek van:

[verzoeker]

de man,
wonende te [woonplaats 1], [woonplaats 1],
advocaat: mr. J.F.W. Veraar te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[verweerster],

de vrouw,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat: mr. I.H. van Hall te Gouda.

Procedure

Op 4 juni 2014 is de onderhavige zaak voor het eerst behandeld. Op 15 juli 2014 is een beschikking gewezen waarin de rechtbank het verzoek van de man om hem tezamen met de vrouw met het gezag te belasten over de minderjarigen, [minderjarige], geboren op [geboortedatum]te[geboorteplaats] en[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], is afgewezen. Voorts is in de genoemde beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de minderjarigen bij hun vader zullen zijn: een weekend per twee weken van vrijdag 17:00 uur tot zondag 20:30 uur op zijn verblijfadres in Nederland, waarbij hun vader haalt en brengt en geldt dat het huiswerk gemaakt dient te zijn als de minderjarigen worden teruggebracht. De behandeling van de verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling met betrekking tot de vakantie alsmede tot vaststelling van de kinderalimentatie zijn aangehouden.
Thans heeft de rechtbank wederom kennis genomen van de stukken waaronder nu ook:
  • de brief met bijlagen (productie 9 en 10) d.d. 15 september 2014 van de zijde van de man;
  • de brief met bijlagen d.d. 25 september 2014 van de zijde van de vrouw;
  • de brief met bijlagen d.d. 2 oktober 2014 van de zijde van de vrouw.
Op 8 oktober 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank wederom behandeld. Hierbij zijn verschenen: de partijen en hun advocaten.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt thans nog tot:
- het treffen van een omgangsregeling, in die zin dat de minderjarigen bij hun vader verblijven:
- de helft van de zomervakantie, waarbij geldt de eerste drie weken in de even jaren en de laatste drie weken in de oneven jaren;
- de herfstvakantie in de even jaren en de meivakantie in de oneven jaren;
- in de oneven jaren de eerste helft van de kerstvakantie en in de even jaren de tweede helft van de kerstvakantie met inbegrip van de jaarwisseling;
-
subsidiair:het nemen van een zodanige beslissing inzake het gezag en de zorgregeling c.q. omgangsregeling die de rechtbank juist acht;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaar verklaring bij voorraad.
Conform afspraak met mr Paris wordt volstaan met het vermelden van de strekking van het verzoekschrift en het vermelden van het indienen van een verweerschrift zonder verder op de inhoud van de gewenste omgangsregeling resp. de inhoud van het verweerschrift in te gaan. Bij de beoordeling kan ev. op het voorgaande worden ingegaan.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw zelfstandig verzocht te bepalen dat:
  • primair:de man ter zake van achterstallige kinderalimentatietermijnen over de periode van 1 juni 2007 tot 1 juli 2014 een bedrag van € 29.898,54 dient te voldoen,
    subsidiair:indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een overeengekomen kinderalimentatie, om deze alsnog te doen vaststellen met ingang van 1 juni 2007 op een bedrag van € 500,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans op een zodanig bedrag en met een zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht;
  • de man met ingang van 1 juni 2014 een kinderalimentatie van € 750,- per maand per kind dient te voldoen, althans een zodanig bedrag en met een zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht;
zulks voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Omgangsregeling: vakantieregeling
Ter zitting is gebleken dat partijen voorafgaand aan de zitting nader tot elkaar zijn gekomen met betrekking tot een vakantieregeling.
De vrouw is akkoord gegaan met de door de man verzochte vakantieregeling nu de door partijen gemaakte afspraken voor een goede introductie door de man zijn nagekomen. Nu de vrouw zich expliciet akkoord heeft verklaard met het door de man gedane verzoek zal de rechtbank voor wat betreft de inhoud van de regeling geheel aansluiten bij dit verzoek.
Het verzoek van de man zal derhalve op de wet gegrond en in het belang van de minderjarigen worden toegewezen.
Kinderalimentatie
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat de goede procesorde is geschonden door het op een laat tijdstip overleggen van stukken door de vrouw, nu partijen ter terechtzitting over en weer inhoudelijk hebben kunnen reageren en de inhoud van deze stukken van dien aard is dat deze gemakkelijk te doorgronden is.
Overeenkomst
De vrouw heeft gesteld dat partijen waren overeengekomen ten tijde van het uiteengaan dat zij beiden ieder € 1.000,- per maand zouden betalen en dat de man aanvankelijk dit bedrag maar na een halfjaar zonder nader overleg dit bedrag verlaagde naar € 750,--. De man heeft dit betwist en aangevoerd dat het bedrag van € 1.000,-- mede de woonlasten en andere kosten van de toen nog gemeenschappelijke huishouding omvatte zodat er na het verbreken van de samenleving € 750,-- per maand resteerde aan kinderalimentatie voor beide kinderen. De rechtbank zal aan deze stelling van de vrouw voorbij gaan nu zij deze onvoldoende nader heeft onderbouwd. Derhalve zal het verzoek tot betaling van een bedrag ter zake van achterstallige termijnen worden afgewezen.
Ingangsdatum
De vrouw heeft verzocht de gewijzigde kinderalimentatie te bepalen met ingang van 1 juni 2007. De man heeft hier verweer tegen gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de door de vrouw verzochte terugwerkende kracht in verband met de ingangsdatum haar verzoek dient te worden afgewezen. Deels op grond van artikel 1:403 BW voor de periode voorafgaand aan 23 mei 2009 (zijnde vijf jaar teruggerekend vanaf de datum van indiening van het zelfstandig verzoek). De rechtbank zal als ingangsdatum 23 mei 2014 hanteren, zijnde de indieningsdatum van het verzoek van de vrouw aangezien de man vanaf die datum op de hoogte kon zijn van het verzoek tot verhoging van de bijdrage. De man heeft immers tot dan altijd voormeld bedrag van € 750,- voldaan.
Behoefte
Voor de berekening van de behoefte van de minderjarigen neemt de rechtbank in beginsel de tabellen eigen aandeel kosten van kinderen ingevolge de Werkgroep Alimentatienormen in aanmerking. Het netto gezinsinkomen op het moment van uiteengaan van partijen is dan van belang. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag hoger was dan het hoogste bedrag van tabel 2 eigen aandeel kosten van de kinderen derhalve hoger dan € 5.000,--. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen aan de hand van die tabel uit het Tremarapport is derhalve € 1.210,-- per maand. Geïndexeerd bedraagt de behoefte thans afgerond € 1.378,-- per maand.
De rechtbank gaat derhalve voorbij aan de door de vrouw gemaakte en door de man betwiste, opstelling van de in haar ogen werkelijke kosten van de kinderen, welke uitkomt op een totaal aan kosten van de kinderen van primair € 3.122,-- per maand, subsidiair € 2.122,50 per maand.
Verhoging van de tabelbedragen is volgens de werkgroep alimentatienormen slechts mogelijk indien sprake is van bijzondere kosten voor de kinderen welke niet worden geacht te zijn begrepen in de tabelbedragen. In het door de vrouw overgelegde overzicht van de kosten van kinderen treft de rechtbank kosten van kinderen aan, die naar het oordeel van de rechtbank moeten worden aangemerkt als bijzondere kosten zoals deze niet zijn begrepen in de uitgangspunten van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen van het NIBUD, te weten de kosten voor de (niet verzekerde) orthodontist. Vanwege deze bijzondere kosten wordt het hiervoor vastgestelde eigen aandeel kosten kinderen verhoogd met € 83,33 per maand (voor beide kinderen). De rechtbank gaat hierbij voorbij aan de stelling van de man dat voor deze behandelingen een verzekering kan worden afgesloten nu het thans niet meer mogelijk is een verzekering af te sluiten voor deze (niet onvoorziene) kosten.
Gelet op het hiervoor vermelde bepaalt de rechtbank de behoefte van de minderjarigen op afgerond € 1500,--. De rechtbank zal hierbij geen rekening houden met een kindgebonden budget (KGB) nu de vrouw heeft gesteld dat zij hier geen recht op heeft gelet op haar vermogen.
De vrouw heeft gesteld dat de behoefte van de kinderen opnieuw vastgesteld dient te worden omdat het inkomen van de man op dit moment hoger zou zijn dan het inkomen van partijen ten tijde van het uiteengaan van partijen. De man heeft dat betwist. Naar zijn zeggen beschikte de vrouw toentertijd over een aanzienlijk bedrag aan inkomsten uit vermogen. De rechtbank zal ook aan deze stelling van de vrouw voorbij gaan nu zij deze niet nader heeft onderbouwd.
Draagkracht man
De man heeft gesteld dat hij thans een bruto jaarinkomen geniet van € 129.433,--, gelijk aan zijn bruto-salaris toen hij nog woonachtig was in Nederland. Daarover is hij op grond van de Spaanse wetgeving 24,75% aan inkomstenbelasting verschuldigd (de zogenaamde Beckham-regeling) zodat hij een netto maandinkomen van € 8.117,-- overhoudt. De rechtbank zal hiervan uitgaan.
De rechtbank zal geen rekening houden met een eventuele aanvulling die de man zou ontvangen ten behoeve van de pensioenvoorziening zoals gesteld door de vrouw nu een dergelijke betaling wordt geacht te worden aangewend voor de betaling van pensioenpremie. Met een lagere levensstandaard in Spanje, zoals gesteld door de vrouw, zal evenmin rekening worden gehouden nu de man gemotiveerd heeft gesteld dat dit niet geldt voor Madrid, waar de levensstandaard veel hoger ligt dan in de rest van Spanje.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank de financiële draagkracht van de man op een bedrag van € 3.375,-- per maand [70% x (8.117 – (0,3 x 8.117 + 860))].
De vrouw heeft onder verwijzing naar paragraaf 7.2 van het Tremarapport gesteld dat geen rekening dient te worden gehouden met de hogere forfaitaire woonlast van 30% van het netto inkomen van de man, maar met een fictieve woonlast van € 750,-- per maand zeker ook omdat de man woont bij zijn vriendin. De rechtbank gaat hieraan voorbij nu genoemde paragraaf niet kan dienen ter onderbouwing van het door de vrouw gestelde. Voormelde paragraaf ziet immers op niet vermijdbare en niet verwijtbare hogere lasten en niet op een lagere last.
Voor zover de man een beroep wenst te doen op de aanvaardbaarheidstoets waar het betreft de additionele kosten van de zorgregeling, waaronder vliegtickets, verblijfskosten in de woning van de broer van de man en dergelijke, gaat de rechtbank hieraan voorbij. De vrouw heeft gesteld dat de man ook regelmatig moet reizen naar Nederland in verband met zijn dienstbetrekking zodat hij dan al in Nederland is. De man heeft dit onvoldoende betwist. Bovendien, zo heeft de vrouw onweersproken gesteld, is het de vrije keuze van de man geweest om in Spanje te gaan wonen zodat de meerkosten voor zijn risico moeten komen.
Draagkracht vrouw
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw uit van een inkomen van afgerond € 2.060,-- netto per maand, inclusief vakantiegeld. Hiervoor is uitgegaan van de uitkeringsspecificatie van het UWV van juli 2014 waarbij ook rekening is gehouden met de algehele heffingskorting en de alleenstaande ouderkorting.
De man heeft gesteld dat de vrouw huurinkomsten zou genieten. De vrouw heeft geen huurinkomsten uit de woning aan de[adres] in [woonplaats 2](waar zij samen met haar zus eigenaar van is) nu zij in een gedeelte zelf woonachtig is. Het appartement dat de vrouw met haar zus in eigendom heeft in Madrid wordt bewoond door haar ouders, die daar geen huur voor betalen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw zal de rechtbank geen rekening houden met huurinkomsten aan de zijde van de vrouw.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank de draagkracht van de vrouw op een bedrag van € 407,-- per maand [70% x (2.060 – (0,3 x 2.060 + 860))].
Verdeling kosten
De verdeling van de kosten over beide ouders op basis van de formule van de Trema-werkgroep waarbij ieders draagkracht gedeeld dient te worden door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, zou opleveren:
het eigen aandeel van de man bedraagt (afgerond): 3.375/3.782 x 1.500 = € 1.339,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt (afgerond): 407/3.782 x 1.500 =
€ 161,--
samen € 1.500,--
Zorgkorting
De man heeft gesteld dat hij volgens voormeld systeem recht heeft op een zorgkorting van 15%. Derhalve dient op het bedrag van man € 225,-- in mindering te worden gebracht. De door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage bedraagt alsdan afgerond € 1.115,-- per maand.
De vrouw heeft nog een beroep gedaan op een aanvaardbaarheidstoets in het algemeen. De rechtbank begrijpt dit als een beroep op de redelijkheid en billijkheid op grond waarvan in deze concrete situatie niet op grond van voormelde berekeningsmethode gerekend dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat alles overziend de vrouw tegemoet gekomen dient te worden en dat hier op basis van de redelijkheid en billijkheid een hogere bijdrage van de man vastgesteld dient te worden dan hiervoor is berekend op grond van de Trema-normen. Als eerste gelet het grote verschil in draagkracht, de man heeft een draagkracht die 8 maal zo groot is. Als tweede is er de omstandigheid dat de reële woonlasten van de man beduidend lager zijn dan waarmee in de formule rekening wordt gehouden. De man stelt deze op € 1.500,-- maar dan is er nog geen rekening gehouden met het delen van woonlasten met zijn partner. Als derde is van belang dat de vrouw tot voor kort een hoger inkomen verwierf maar thans een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt hetgeen voor de minderjarigen ook gevolgen heeft. Gelet op dit al zal de rechtbank de bijdrage van de man vaststellen op de totale behoefte van de minderjarigen derhalve op een bijdrage van € 750,-- per maand per kind.
Conclusie
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen van afgerond € 750,-- per maand per kind redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt, in aanvulling op hetgeen is opgenomen in de beschikking van 23 juli 2014, dat de minderjarigen bij hun vader zullen zijn:
  • in de even jaren: de eerste drie weken van de zomervakantie; de herfstvakantie; de tweede helft van de kerstvakantie met inbegrip van de jaarwisseling;
  • in de oneven jaren: de laatste drie weken van de zomervakantie; de meivakantie; de eerste helft van de kerstvakantie;
en verklaart deze omgangsregeling (vakantieregeling) uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man, met ingang van 23 mei 2014, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen,[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
[minderjarige] geboren op [geboortedatum]te [geboorteplaats],
aan de vrouw (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt)zal betalen een bedrag van € 750,-- per maand, per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het overig verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, kinderrechter, bijgestaan door mr. J.M. Molenaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2014.