ECLI:NL:RBDHA:2014:1403
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van vreemdelingenbewaring wegens onvoldoende gronden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van eiser, een Congolese man geboren in 1991. Eiser was op 23 december 2013 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 2 januari 2014 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld. Eiser had meerdere aanvragen voor een verblijfsvergunning ingediend, maar deze waren afgewezen. Daarnaast was hij verdachte van een misdrijf en was er een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De rechtbank oordeelde echter dat de opgelegde maatregel niet gerechtvaardigd was. De rechtbank stelde vast dat de gronden die door de staatssecretaris waren aangevoerd, onvoldoende waren om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring in strijd was met de wet, omdat de relevante gronden niet konden worden gedragen door de feiten.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Tevens kende de rechtbank eiser een schadevergoeding toe van € 1145,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,--. Deze uitspraak werd bekendgemaakt op 6 januari 2014, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.