ECLI:NL:RBDHA:2014:1393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
C-09-458236 - JE RK 14-70
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. Het verzoek was ingediend door het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (LJ&R) namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De minderjarige, die feitelijk bij de moeder verblijft, is onder toezicht gesteld en er was eerder een tijdelijke machtiging verleend voor uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van LJ&R aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een zorgelijke situatie, waarin de minderjarige betrokken is bij de conflicten tussen de ouders. Ondanks de heftige ruzies en incidenten, oordeelt de kinderrechter dat de gronden voor uithuisplaatsing niet voldoende aanwezig zijn. De kinderrechter benadrukt dat uithuisplaatsing als ultimum remedium moet worden beschouwd en dat alternatieve mogelijkheden voor de veiligheid van de minderjarige onvoldoende zijn onderzocht. Er is veel hulpverlening ingezet, maar deze trajecten zijn nog maar kortlopend.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er eerst andere maatregelen moeten worden overwogen, zoals het tijdelijk stopzetten van de omgang tussen de vader en de minderjarige, voordat tot uithuisplaatsing kan worden overgegaan. De kinderrechter wijst het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing af, met de mogelijkheid voor de ouders om aan de voorwaarden te voldoen voor terugplaatsing van de minderjarige. De beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone en kan binnen drie maanden in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 14-70
Zaaknummer: C/09/458236
Datum beschikking: 27 januari 2014

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing

Beschikking op het op 14 januari 2014 ingekomen verzoekschrift van:

het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (verder: LJ&R) namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats],
kind van:
[A],
de moeder,
wonende te [woonplaats],
en erkend door
[B],
de vader,
wonende te[woonplaats],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De minderjarige verblijft feitelijk bij de moeder.

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- een brief van de zijde van mr. B.C.V.J. van Leur, met bijlagen, ingekomen ter griffie op
24 januari 2014.
Op 27 januari 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
mevrouw [X] en de heer [Y] namens LJ&R,
de moeder, bijgestaan door mr. B.C.V.J. van Leur,
de vader.
Ter terechtzitting zijn overgelegd:
  • een brief van de zijde van LJ&R;
  • een reactie van de zijde van de vader.

Feiten

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 25 februari 2013 de minderjarige onder toezicht gesteld van 25 februari 2013 tot 25 februari 2014.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 januari 2014 aan Bureau Jeugdzorg Haaglanden machtiging verleend de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 14 januari 2014 tot 28 januari 2014, en de behandeling voor het overige aangehouden tot deze terechtzitting.
Bureau Jeugdzorg heeft de uitvoering van de maatregel(en) gemandateerd aan LJ&R.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
Namens LJ&R vult de heer[Y] aan dat het verzoek tot spoeduithuisplaatsing is gedaan omdat de door de ouders voorgehouden stabiliteit in het gezin er voor de minderjarige niet bleek te zijn. Bijna maandelijks worden er incidenten tussen de ouders gemeld. In die incidenten fungeert de minderjarige vaak als bemiddelaar wat schadelijk is voor haar ontwikkeling. Er is geprobeerd de veiligheid van de minderjarige te waarborgen door een schriftelijke aanwijzing te geven. Uiteindelijk is ambulante spoedhulp ingezet en is een communicatiecontract opgesteld maar ook deze hulp heeft er niet voor gezorgd dat de incidenten verdwenen. Het gesprek met ouders is zeer moeilijk omdat ze elkaar met de minderjarige niet vertrouwen én omdat de vader alles persoonlijk maakt.
Mr. Van Leur voert aan dat op grond van het IVRK een minderjarige niet gescheiden kan worden van de ouders, tenzij dit in het belang van de minderjarige is. In onderhavige zaak ontbreken de noodzaak en gronden voor een (spoed) uithuisplaatsing. Er zijn geen kindsignalen. De minderjarige doet het goed op school en zit op sport. Ze wordt goed verzorgd. De hulpverlening is nog maar heel kort bezig en nog niet alles is geprobeerd. De ouders zijn bereid therapie te volgen om afscheid te nemen van hun relatie en zijn bereid mee te werken aan mediation. Vooral voor de minderjarige is de uithuisplaatsing een traumatische ervaring, waaraan zo snel mogelijk een eind dient te komen, aldus mr. Van Leur.
De moeder erkent dat zij en vader steken hebben laten vallen. Ze hecht eraan op te merken dat de hulpverlening pas sinds de zomer op gang is gekomen en dat ze nog nauwelijks tijd hebben gehad om hier aan te werken. Het probleem volgens moeder is dat zij en vader beide veel van de minderjarige houden maar dat vader zich niet altijd aan de afspraken houdt. Moeder ziet dan een teleurgesteld kind en dan volgt er ruzie met de vader. Moeder is bereid om aan alle voorwaarden voor terugplaatsing mee te werken en is bereid alle vormen van hulpverlening te aanvaarden. Tot slot verklaart zij bereid te zijn om het contact met vader te verbreken als dat het beste is voor de minderjarige.
De vader vindt de beslissing om de minderjarige uit huis te plaatsen onjuist en beschadigend voor de minderjarige. Hij heeft nog steeds niet vernomen aan welke voorwaarden hij en moeder moeten voldoen om de minderjarige weer thuis te krijgen. Hij is bereid aan alle voorwaarden mee te werken en is bereid met hulpverlening mee te werken. Ook verklaart vader bereid te zijn zich terug te trekken uit de contacten met de minderjarige en haar moeder als dat in het belang van de minderjarige is.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn.
Vast staat dat de tussen de ouders veelvuldig sprake is van heftige ruzies en in de afgelopen maanden een opeenstapeling van incidenten is geweest waarbij de minderjarige door ouders bewust wordt betrokken. Dit is een zeer zorgelijke situatie waarbij niet alleen sprake is van een reële bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige maar waarbij bovendien haar veiligheid in het geding is.
Een uithuisplaatsing dient evenwel als ultimum remedium en de kinderrechter acht alternatieve mogelijkheden om de minderjarige in een veilige omgeving te laten op groeien onvoldoende onderzocht. Hierbij neemt de kinderrechter in ogenschouw dat weliswaar veel hulpverlening is ingezet doch dat deze trajecten nog maar kort lopen. Daarnaast dient te worden bezien of met een tijdelijke stopzetting van de omgang tussen vader en de minderjarige de benodigde rust en veiligheid kan worden bewerkstelligd, hetgeen een minder ingrijpende maatregel is dan een uithuisplaatsing. Bovendien blijkt uit de zorgmelding van de politie dat in elk geval het laatste incident een gevolg is van niet nagekomen omgangs- en contactafspraken. Daarnaast dient te worden onderzocht welke vorm van therapie en/of traject voor ouders geschikt is om hen te begeleiden in hun kennelijke onmacht om op een normale manier met elkaar te communiceren.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2014, in tegenwoordigheid van F.M. Coppens als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.