ECLI:NL:RBDHA:2014:13912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
17 november 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetalingsverplichting opleidingskosten voor militair personeel na ontslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Koninklijke Marine, en de minister van Defensie. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister waarin hem een terugbetalingsverplichting werd opgelegd voor de kosten van zijn initiële opleiding, nadat hij was ontheven uit deze opleiding en eervol ontslag had gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op de hoogte was van de mogelijkheid van een terugbetalingsverplichting, zoals vermeld in zijn aanstellingsbesluit van 2 augustus 2011. De eiser had verzocht om ontheffing uit de opleiding en ontslag, en was daarbij gewezen op de financiële consequenties van zijn beslissing.

De rechtbank heeft het procesverloop in detail bekeken, inclusief de bezwaren die de eiser had ingediend tegen het besluit van 2 juni 2014, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De eiser stelde dat hij niet voldoende was geïnformeerd over de hoogte van de terugbetalingsverplichting, die was vastgesteld op € 7.448,35, na toepassing van een korting van 75% op basis van zijn inzet en motivatie tijdens de opleiding. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht bevoegd had geacht om deze terugbetalingsverplichting op te leggen, en dat de eiser had moeten weten dat hij rekening moest houden met deze verplichting.

De rechtbank concludeerde dat de terugbetalingsverplichting rechtmatig was opgelegd en dat de eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een onredelijke verplichting. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken, en de eiser had de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/6511 MAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te 's-Gravenhage, eiser

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Riezebos).

Procesverloop

Bij ongedateerd besluit heeft verweerder eiser op grond van artikel 16 e van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) een terugbetalingsverplichting opgelegd ter zake van kosten van de initiële opleiding.
Eiser heeft bij brief van 6 januari 2014 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 2 juni 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen voornoemd ongedateerd besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 14 juli 2014 beroep ingesteld tegen het besluit van 2 juni 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. C. Riezebos en R. van Vuren.

Overwegingen

1 Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank bij
haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
[eiser] bij de Koninklijke Marine (KM), is
bij besluit van 2 augustus 2011 aangesteld bij het beroepspersoneel van de krijgsmacht, ingedeeld bij de KM en aangewezen voor de initiële opleiding in verband met zijn bestemming. Medegedeeld is dat aan deze opleiding een terugbetalingsverplichting kan worden verbonden. Aan eisers aanstelling is een proeftijd van zes maanden verbonden.
Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2
Bij (gemotiveerd) rekest van 27 mei 2013 heeft eiser verzocht om per direct te worden ontheven uit de opleiding tot officier zeedienst (MS&T) en ontslag uit Rijkszeedienst.
Eiser is reeds op 22 mei 2013 gehoord omtrent zijn beweegredenen.
De Commissie van Advies (de Commissie) heeft op 6 juni 2013 een onderzoek ingesteld naar de beweegredenen van eiser die hebben geleid tot zijn verzoek tot ontheffing uit de initiële opleiding en ontslag uit Rijkszeedienst. In het proces-verbaal van dit onderzoek is vermeld dat eiser desgevraagd heeft aangegeven bekend te zijn met de mogelijke financiële consequenties (restitutie) en dat dit hem niet weerhoudt van het indienen van zijn verzoek.
Op 6 juni 2013 heeft de Commissie geadviseerd eiser een restitutieverplichting op te leggen, met toepassing van een nader te bepalen korting gezien de door eiser getoonde ruim voldoende inspanning en het door de opzet van de opleiding pas in het tweede studiejaar daadwerkelijk in aanraking komen met de werkzaamheden welke eiser na het afronden van zijn opleiding zou gaan uitvoeren. Alleen restitutie welke evenredig is aan de kosten welke zijn gemaakt ten behoeve van het eerste jaar van de bachelor studie MS&T en welke in verhouding staan tot de kosten die hier civiel voor zouden zijn gemaakt, lijkt de Commissie op zijn plaats.
Bij besluit van 13 augustus 2013 is eiser met toepassing van artikel 16d van het AMAR op zijn verzoek met ingang van 21 juni 2013 ontheven uit de opleiding. Wel wordt het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK) geadviseerd eiser een restitutieverplichting op te leggen.
Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij besluit van 29 november 2013 is eiser met toepassing van artikel 39, eerste lid, van het AMAR met ingang van 1 december 2013 eervol ontslag verleend als militair aangesteld bij het beroepspersoneel van de CZSK. Medegedeeld is dat ter zake van de eventuele verplichting tot gehele of gedeeltelijke terugbetalingsverplichting van de kosten van de initiële opleiding zal worden beslist door de Functietoewijzer CZSK.
Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij ongedateerd besluit heeft verweerder eiser op grond van artikel 16 e van het AMAR een terugbetalingsverplichting opgelegd ter zake van kosten van de initiële opleiding. Medegedeeld is dat de hoogte van de terugbetalingsverplichting wordt berekend op basis van artikel 3:7 van de Voorlopige Voorziening Uitvoeringsregeling AMAR (URAMAR) en MARALG 059/13, waarin is gesteld dat voor opleidingen die vallen onder artikel 13 van het AMAR de berekening zal plaatsvinden over de duur van de terugbetalingsperiode en het bedrag cf. vigerende regelgeving exclusief de salaris/minimumlooncomponent. Het bedrag van de terugbetaling is vastgesteld op € 7.448,35. In totaal is een korting toegepast van 75% op het totaalbedrag, 25% omdat eiser tijdens de opleiding voldoende inzet en motivatie heeft getoond, 25% op grond van redelijkheid en billijkheid en gelet op de hoogte van het berekende bedrag van de opleidingskosten afgezet tegen eisers inkomen en 25% in verband met de geuite twijfels buiten de proeftijd m.b.t. de opleidbaarheid.
Eiser heeft bij brief van 6 januari 2014 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en gesteld dat voor hem niet inzichtelijk is is hoe het bedrag is berekend omdat een specificatie van de terugvordering ontbreekt.
Bij e-mailbericht van 19 februari 2014 heeft verweerder eiser een betalingsspecificatie gezonden.
Bij e-mailbericht van 19 maart 2014 heeft eiser de gronden van zijn bezwaar ingediend.
Eiser heeft afgezien van de gelegenheid om te worden gehoord op zijn bezwaar.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser reeds in
zijn aanstellingsbesluit is gewezen op de mogelijke terugbetalingsverplichting van de opleidingskosten. Eiser is gehoord en heeft, blijkens het proces-verbaal van de Commissie desgevraagd aangegeven bekend te zijn met de mogelijke financiële consequenties (restitutie) en dat dit hem niet weerhoudt van het indienen van zijn rekest. Op de restitutieverplichting is een korting van 75% toegepast en verweerder stelt dat geen sprake is van een onredelijke terugbetalingsverplichting.
3 Eiser heeft aangevoerd dat hij niet ontkent dat hij in het besluit van
2 augustus 2011 nadrukkelijk is gewezen op de terugbetalingsverplichting van de opleidingskosten. Hij wijst er op dat sprake is van een kan-bepaling. Eiser stelt dat hij nooit is geïnformeerd over het bedrag dat in rekening kan worden gebracht, zijnde € 100,-- per opleidingsdag. In zijn geval gaat het in totaal om een ongekort bedrag van € 29.793,40.
Eiser stelt voorts dat, ingevolge het oordeel van de Nationale Ombudsman nr. 2012/193, voor een bestuursorgaan het zogenaamde vereiste van goede en actieve informatievoorziening geldt. In de voorlichting voor de opleiding tot adelborst wordt inderdaad gewezen op de mogelijkheid van restitutie. Over de hoogte ervan en hoe deze wordt berekend wordt geen informatie gegeven. Als eiser geïnformeerd zou zijn geweest over de mogelijke omvang van de restitutie, zou hij vermoedelijk eerder het besluit tot het beëindigen van de opleiding hebben genomen. Ook dit dient te worden meegewogen bij de te bepalen korting op de restitutieverplichting.
4.1
Ingevolge artikel 16 e, eerste lid, aanhef en onder c, van het AMAR kan aan de
aanwijzing voor een opleiding, als bedoeld in artikel 13 tot en met 16a, de verplichting worden verbonden tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de kosten van de opleiding, indien de militair na het verstrijken van de proeftijd uit de dienst wordt ontslagen, onder meer op grond van artikel 39, eerste lid, van het AMAR.
Ingevolge artikel 16 e, vierde lid, van het AMAR, wordt het door de militair terug te betalen bedrag vastgesteld aan de hand van de kosten van de opleiding en de militaire inkomsten.
Ingevolge artikel 16 e, zevende lid, van het AMAR kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld ten aanzien van de uitvoering van dit artikel.
4.2
Ingevolge artikel 3:7, aanhef en onder c, van de URAMAR worden de kosten voor opleidingen, die zijn gevolgd binnen het ministerie van Defensie, en gerelateerd aan of gericht op het vervullen van functies waaraan een officiersrang is verbonden per cursist vastgesteld op € 100,-- per dag, vermeerderd met de militaire inkomsten per dag, behorend bij de feitelijk bekleedde stand of rang van de cursist, verminderd met het minimumloon per dag tijdens de opleiding, vastgesteld conform hetgeen is bepaald bij of krachtens de Wet minimumloon en minimum vakantie-uitkering.
4.3
In de MARALG 059/13 Uitvoeringsrichtlijnen terugbetaling opleidingskosten (herhalingsbericht) van 22 juli 2013 is vermeld:

2. Terugbetalingsverplichting bij opleidingen.
Wanneer de militair binnen een vooraf te bepalen termijn verzoekt om ontslag (…), kan de organisatie de opleidingskosten terugvorderen. Dit gebeurt door middel van een evenwichtige risicoverdeling.
(…)
Gelet op het bovenstaande gelden binnen CZSK voor opleidingen die door CZSK worden verzorgd de volgende uitvoeringsbepalingen bij de toepassing van AMAR artikel 16 e, eerste lid:
Artikel 13 initiële opleidingen: de duur van de terugbetalingsperiode en het bedrag cf. vigerende regelgeving exclusief de salaris/minimumlooncomponent.
(…)
3. Aanvullende informatie.
Bij vragen kunt u contact opnemen met uw P&O-adviseur of Loopbaanbegeleider.
(…)”
5 Eiser is op zijn verzoek ontheven uit de opleiding en eervol ontslag verleend.
De rechtbank overweegt dat eiser bekend had kunnen en moeten zijn met de van toepassing zijnde regelgeving, zoals hiervoor opgenomen onder 4.1 tot en met 4.3. Het AMAR en de URAMAR zijn opgenomen in de mp-bundels. Deze zijn gepubliceerd op het intranet en op de website van het ministerie van defensie. Ook de MARALG 059/13 is, naar ter zitting is medegedeeld van de zijde van verweerder en niet is betwist door eiser, gepubliceerd op het intranet.
Uit deze regelgeving volgt in ieder geval dat eiser rekening had moeten houden met een eventuele restitutieverplichting, hetgeen hem ook bij besluit van 2 augustus 2011 is medegedeeld, en wat de hoogte is van de voor eiser geldende opleidingskosten per dag.
Het had derhalve op de weg van eiser gelegen om, indien hij vragen had over het al dan niet opleggen van de restitutieverplichting, de omstandigheden die verweerder meeweegt en de exacte hoogte van het terug te betalen bedrag, zich te wenden tot P&O of zijn Loopbaanbegeleider. In de MARALG 059/13 is gewezen op deze mogelijkheid. Eiser heeft dit niet gedaan. De verwijzing naar het oordeel van de Nationale Ombudsman nr. 2012/93 kan hier niet aan afdoen. In de hier van toepassing zijnde regelgeving is, voor zover mogelijk, neergelegd waar de betrokken militair rekening mee kan houden. Het aantal opleidingsdagen dat meeweegt bij de berekening van de restitutieverplichting dient echter per individueel geval te worden vastgesteld, hetgeen ook geldt voor de specifieke omstandigheden die kunnen leiden tot een korting op de restitutieverplichting.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht bevoegd geacht om eiser een restitutieverplichting op te leggen.
6 Verweerder heeft een korting van 75% toegepast op de restitutieverplichting na weging van diverse omstandigheden en de salariskosten buiten beschouwing gelaten. Eiser kan zich niet vinden in het teruggevorderde bedrag. Eiser heeft ter zitting naar voren heeft gebracht dat hem is medegedeeld dat, uitgaande van één civiel studiejaar, de terugbetalingsverplichting € 2.000,-- bedraagt en dat hij zich in dat bedrag had kunnen vinden. Voor zover eiser beoogt hiermee een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat sprake is geweest van een verweerder bindende toezegging op grond waarvan het terug te betalen bedrag beperkt dient te worden tot € 2.000,--. Gelet op de meegewogen omstandigheden en de berekening van de restitutieverplichting, die overigens niet door eiser wordt betwist, heeft verweerder in redelijkheid het terug te betalen bedrag kunnen vaststellen op € 7.448,35.
7 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.T. Paulides, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 november 2014.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.