ECLI:NL:RBDHA:2014:13891
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Nederlandse rechter inzake ouderlijk gezag en gewone verblijfplaats van minderjarige
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2014 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van een verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag. Het verzoek was ingediend door de vader van een minderjarige, die samen met de moeder in Frankrijk verblijft. De vader stelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was op basis van artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat de minderjarige in Nederland was geboren en daar het merendeel van zijn leven had doorgebracht. De moeder betwistte echter de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en voerde aan dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige sinds 29 maart 2014 in Frankrijk ligt.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder heeft op 29 maart 2014 met de minderjarige naar Frankrijk verhuisd en heeft sindsdien feitelijk invulling gegeven aan haar intentie om daar een nieuw leven op te bouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige op de datum van indiening van het verzoekschrift, 14 mei 2014, zijn gewone verblijfplaats niet meer in Nederland had, maar in Frankrijk. Dit oordeel is gebaseerd op de intenties van de moeder, de omstandigheden van het verblijf van de minderjarige in Frankrijk, en de relevante juridische bepalingen uit de Verordening Brussel II-bis.
Uiteindelijk heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek van de vader, waardoor de beoordeling van het voorwaardelijk zelfstandig verzoek van de moeder niet aan de orde kwam. De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. J.M. Vink, bijgestaan door griffier mr. A. Kalicharan, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 november 2014.