ECLI:NL:RBDHA:2014:13872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
09/852119-14; 09/827057-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en openlijke geweldpleging in Schiedam en Delft

Op 14 november 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van hennepteelt en openlijke geweldpleging. De zaak betrof twee dagvaardingen: de eerste met parketnummer 09/852119-14, waarin de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten in een pand te Schiedam, en de tweede met parketnummer 09/827057-14, waarin de verdachte werd beschuldigd van poging tot afpersing en bedreiging in vereniging in Delft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn echtgenote een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd in een woning, waar 772 hennepplanten zijn aangetroffen. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit door een illegale aansluiting te maken. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte schuldig werd verklaard, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de hennepteelt en de diefstal van elektriciteit, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot afpersing en bedreiging, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 183 dagen op, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat dit een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers 09/852119-14; 09/827057-14 (ttz.gev.)
Datum uitspraak: 14 november 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]1964 te [geboorteplaats],
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 12 augustus 2014 en 31 oktober 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. Gruppelaar en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 09/852119-14 (hierna: dagvaarding I):
1.
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 september 2013 tot en met 19 februari 2014 te Schiedam, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 772 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 september 2013 tot en met 19 februari 2014 te Schiedam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid ([kWh]) elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 09/827057-14 (hierna: dagvaarding II):
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 30 april 2014 te Delft, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (mede) op of aan de openbare weg, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] (telkens) te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 10.000 euro, in elk geval een (groot) geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
 meermalen die [slachtoffer] mede te delen dat hij geld van die [slachtoffer] wil hebben (voor de motorclub [naam motorclub]) en/of dat die [slachtoffer] (dan) bescherming zou krijgen (van die motorclub) en/of
 de vrouw/partner van die [slachtoffer] (in haar bedrijf) te bezoeken en haar te zeggen: "Zeg tegen [slachtoffer] dat hij 24 uur heeft om het op te lossen, want anders zijn de consequenties voor hem", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
 die [slachtoffer] meermalen op het hoofd te stompen/slaan, al dan niet met (een) vuurwapen(s) of hard(e) voorwerp(en), en/of
 een of meerdere vuurwapens, althans op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en), te tonen aan en/of te richten op die [slachtoffer]
 (daarbij)tegen die [slachtoffer] te roepen/zeggen: "Je moet betalen, je moet betalen" en/of "Jij gaat dit regelen met [verdachte]", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 30 april 2014 te Delft [slachtoffer], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend een of meerdere vuurwapens of een of meerdere op een vuurwapen gelijkende voorwerpen getoond aan en/of gericht op die [slachtoffer] en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Je moet betalen, je moet betalen" en/of "Jij gaat het regelen met [verdachte]", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
en/of
op of omstreeks 30 april 2014 te Delft met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen op het hoofd en/of het lichaam stompen en/of slaan van die [slachtoffer], al dan niet (ook) met een vuurwapen, althans een hard voorwerp.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat verdachte de aan hem bij dagvaarding I onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde feiten, alsmede het hem bij dagvaarding II primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van beide dagvaardingen integrale vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
Ten aanzien van dagvaarding I
Overweging ten aanzien van het binnentreden
De verdediging heeft bepleit dat de politie het pand op 19 februari 2014 onrechtmatig is binnengetreden, omdat er op het moment van binnentreden geen sprake meer was van een redelijk vermoeden van overtreding van de Opiumwet. De verdenking kon in elk geval niet meer worden ontleend aan de warmtemeting die ruim een maand eerder op 16 januari 2014 had plaatsgevonden. Het voorgaande moet ertoe leiden dat al hetgeen dat uit het binnentreden is voortgekomen moet worden uitgesloten van het bewijs, aldus de verdediging. Ter onderbouwing heeft de verdediging nog verwezen naar een vonnis van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 juli 2014.
De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens het dossier is op 17 december 2013 een MMA-melding binnengekomen dat zich in een woning op het adres [adres] te Schiedam een hennepkwekerij zou bevinden. Op 24 december 2013 is de politie langs het pand gereden en is een voertuig gezien, wat veelvuldig zou worden gebruikt door verdachte. Van verdachte is bekend dat hij diverse antecedenten op het gebied van de Opiumwet heeft. Genoemd voertuig is vervolgens in de periode tot begin januari 2014 door de politie diverse keren bij het pand waargenomen. Vervolgens is op 16 januari 2014 een warmtescan opname van het desbetreffende pand gemaakt waarop een afwijkend warmtebeeld was te zien. Ten slotte zou uit veredelde informatie zijn gebleken dat de partner van verdachte in die periode op genoemd adres woonachtig zou zijn. Naar oordeel van de rechtbank was na de warmtescan, de herhaalde waarneming van de auto van verdachte, de vaststelling van de antecedente van verdachte en de vaststelling dat de echtgenote van verdachte op het adres woonachtig was, de aanvankelijke verdenking berustend op een MMA melding ruim voldoende onderbouwd om tot binnentreden te besluiten. Daaraan is uiteindelijk uitvoering gegeven door de feitelijke binnentreding op 19 februari 2014. Dit binnentreden is verricht door de Regionale Interventie Eenheid, nu uit informatie was gebleken dat verdachte vuurwapengevaarlijk zou zijn, hetgeen de nodige voorbereiding zou hebben gekost. Uiteindelijk zijn er 34 dagen verstreken tussen het moment van de warmtemeting en het binnentreden. Anders dan het standpunt van de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het enkele gegeven dat reeds 34 dagen waren verstreken sedert de warmtemeting, niet de conclusie rechtvaardigt dat reeds daarom geen sprake meer was van een voldoende verdenking op grond waarvan de politie het pand mocht betreden. De overige omstandigheden, zoals hiervoor weergegeven, rechtvaardigden wel degelijk de conclusie dat op het moment van binnentreden nog sprake was van een voldoende verdenking op grond waarvan de politie het pand mocht betreden. Dit verweer slaagt dan ook niet.
Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting
Naar aanleiding van de eerder genoemde bevindingen werd op 19 februari 2014 binnengetreden in het pand [adres] te Schiedam. Het pand betreft een vrijstaande woning met een bovenverdieping en een zolderverdieping. Na binnenkomst via de voordeur zagen verbalisanten dat zich links op de begane grond een woonkamer en een keuken bevonden. Rechts op de begane grond zagen verbalisanten een garage, een slaapkamer met daarin een tweepersoonsbed en een klein kinderbedje en een lege kamer met gereedschappen en dergelijke. Direct tegenover de voordeur bevond zich een wenteltrap naar de eerste etage. Onder de trapopgang bevond zich een ‘bench’ met daarin een hond. Op de eerste etage bevond zich rechts na de trapopgang een CV-ruimte waarin zich een grote hoeveelheid elektriciteitsdraden, een schakelbord en 45 transformatoren bevonden, en waar wat gedroogde hennepresten/bladeren op de grond lagen (ruimte 1). Achter de CV-ruimte bevond zich een (via een doorgang te bereiken) badkamer waarin verbalisanten een waterreservoir, twee dompelpompen een sproei-installatie en drie jerrycans met voedingsstoffen aantroffen. Tevens zagen zij een gebruikte kniptang op de wasbak liggen en wat gedroogde hennepresten/bladeren op de grond (ruimte 2). Links in de CV-ruimte/badkamer bevonden zich deuren waarachter uiteindelijk een ruimte met een inwerking zijnde hennepkwekerij (met een oppervlakte van zo’n 100 vierkante meter) werd aangetroffen (ruimte 3). In totaal werden hier 772 hennepplanten aangetroffen met een hoogte van zo’n 15 a 20 centimeter. Tevens bevonden zich in de ruimte onder meer assimilatielampen, koolstoffilters en ventilatoren. Op de zolder (ruimte 4) bevond zich een afzuiginstallatie. [2]
In het pand werden diverse poststukken op naam van [medeverdachte 1], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] aangetroffen. [3]
Op 20 februari 2014 is namens [benadeelde]aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit, gepleegd in de periode van 4 december 2013 tot en met 19 februari 2014 op het adres [adres] te Schiedam. Blijkens de ‘Rapportage diefstal energie’ was de verzegeling van de hoofdaansluitkast verbroken en verwijderd en was er - kort gezegd – een extra elektriciteitskabel bijgeplaatst, waardoor er elektriciteit buiten de meter om werd afgenomen. Volgens de berekening in genoemde rapportage zou er in genoemde periode [kWh] aan elektriciteit zijn weggenomen. Het contract op genoemd adres was op naam van [medeverdachte 1], gesteld. [4] [medeverdachte 1] is sinds medio december 2013 de echtgenote van verdachte. [5]
Ten tijde van het binnentreden op 19 februari 2014 stonden op de oprit twee personenauto’s, te weten een Renault Mégane en een Volkswagen Fox, met de respectievelijke kentekens: [kenteken] en [kenteken]. De Renault Megane met kenteken [kenteken] bleek op naam van verdachte te staan en de Volkswagen Fox met kenteken [kenteken] bleek op naam te staan van [naam schoonmoeder] [6] , de schoonmoeder van verdachte [7] .
In december 2013 en begin januari 2014 hebben verbalisanten die langs het pand reden diverse malen nog een voertuig met kenteken [kenteken] voor het pand zien staan. Vanaf half januari zagen zij diverse malen genoemde Volkswagen Fox voor het pand staan. [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de voornoemd voertuig met kenteken [kenteken] alsmede de Renault Megane destijds bij hem in gebruik waren. [9]
De heer [getuige 1], de eigenaar van de woning, heeft verklaard het pand te verhuren aan een man, een vrouw en een klein kind. [10] [getuige 1] heeft op 16 april 2014 een (uitgebreide) getuigenverklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij het pand aan de [adres] te Schiedam sinds 2 september 2013 had verhuurd aan mevrouw [medeverdachte 1] en dat hij weet dat zij hier samen met verdachte woont. [getuige 1] heeft een kopie van het huurcontract betreffende voornoemde woning overgelegd waaruit blijkt dat dit contract op 2 september 2013 is ingegaan, op naam is gesteld van [medeverdachte 1] en dat de maandelijkse huurprijs € 1.750,- bedraagt. Tevens heeft [getuige 1] kopieën van de paspoorten van verdachte en [medeverdachte 1] overgelegd en daarbij verklaard dat dit kopieën van de paspoorten van de
bewonersvan het pand betreffen. [11]
[medeverdachte 1] heeft zich bij de politie met betrekking tot de op het adres [adres] te Schiedam aangetroffen hennepkwekerij op haar zwijgrecht beroepen. Wel heeft zij verklaard dat zij met verdachte en hun zoon in een woning in Nootdorp woont, dat zij gebruik maakt van een klein model Volkswagen dat eigendom is van haar moeder en dat haar inkomsten bestaan uit een Wajong-uitkering. [12]
Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Wel heeft hij, naar aanleiding van de mededeling dat in het pand aan de [adres] te Schiedam een hennepkwekerij is aangetroffen, verklaard dat hij net van vakantie terug kwam en de politie probeerde te bereiken, maar geen gehoor kreeg. Hij wilde weten wat er aan de hand was. Zijn hond was ook weg, zo heeft verdachte verklaard. [13]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij destijds weliswaar regelmatig in het pand op het adres [adres] te Schiedam bij zijn huidige echtgenote [medeverdachte 1] verbleef, maar er niet woonde. Hij sliep er weleens en maakte gebruik van de douche en het toilet [14] . Voorts heeft hij verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in dat pand. Hij zou telkens in een ander deel van het pand hebben vertoefd dan waar de hennepkwekerij is aangetroffen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte niet alleen van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het pand op de hoogte moet zijn geweest, maar ook dat hij zich in de periode van 4 december 2013 t/m 19 februari 2014 samen met zijn echtgenote moet hebben bezig gehouden met het telen van hennep in dat pand. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Getuige [getuige 1], de verhuurder van het bewuste pand, heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte 1] (in de periode zoals ten laste gelegd) de bewoners waren van voornoemd pand. Hij heeft ter onderbouwing een kopie van het huurcontract betreffende voornoemde woning overgelegd waaruit blijkt dat dit contract op naam is gesteld van [medeverdachte 1]. Tevens heeft [getuige 1] kopieën van de paspoorten van verdachte en [medeverdachte 1] overgelegd en daarbij verklaard dat dit kopieën van de paspoorten van de
bewonersbetroffen. De verklaring van [getuige 1] dat verdachte en [medeverdachte 1] de bewoners waren, vindt steun in de omstandigheden dat de benedenverdieping van het pand er bewoond uitzag (immers er stonden onder meer een tweepersoonsbed en een kinderbedje) en dat in de maanden december 2013 en januari 2014, alsmede op de datum van binnentreden in de woning op 19 februari 2014, diverse malen auto’s voor de deur van het pand stonden die in gebruik zijn bij verdachte en zijn echtgenote. Voorts vindt de verklaring steun in de omstandigheid dat op de dag van het binnentreden in de woning een hond in een ‘bench’ is aangetroffen en verdachte, geconfronteerd met het feit dat in het bewuste pand een hennepkwekerij was aangetroffen, tegenover de politie heeft verklaard dat hij had geprobeerd contact met de politie te leggen omdat hij wilde weten wat er aan de hand was en dat ‘
zijnhond ook weg was’. Daar komt bij dat de huurprijs van het pand van € 1.750,- per maand in verhouding tot het inkomen van Hogendoorn (bestaande uit een Wajong-uitkering) zeer hoog is en het volstrekt onaannemelijk is dat zij deze huur zelfstandig kon voldoen. De rechtbank heeft verdachte hier ter zitting nog naar gevraagd, maar verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat verdachte ten minste op regelmatige basis in genoemd pand verbleef. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben vervolgens in het geheel geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de omvangrijke hennepkwekerij in het bewuste pand, terwijl dit onder de hiervoor genoemde omstandigheden wel op hun weg had gelegen. Verdachte heeft enkel verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het pand. De rechtbank acht dit echter, gelet op de aanzienlijke omvang van de kwekerij en de plaatsen waar aan een hennepkwekerij te relateren goederen zijn aangetroffen (onder meer dompelpompen en jerrycans met voedingsstoffen in de badkamer) volstrekt ongeloofwaardig. Nu het dossier voorts geen enkel aanknopingspunt biedt die in de richting wijst van een andere eigenaar van de hennepkwekerij, is de rechtbank van oordeel dat het, gelet op al het voorgaande, niet anders kan zijn dan dat verdachte zich samen met zijn echtgenote heeft bezig gehouden met het telen van hennep in het pand aan de [adres] te Schiedam.
De rechtbank zal voor wat betreft de periode van het telen aansluiting zoeken bij de bevindingen van [benadeelde]zoals opgenomen in de Rapportage diefstal energie, waarin een kweekperiode van 4 december 2013 t/m 19 februari 2014 (77 dagen) wordt aangehouden. [15]
De rechtbank is van oordeel dat nu verdachte samen met zijn echtgenote verantwoordelijk is voor het telen van hennep in de kwekerij, hij tevens samen met haar verantwoordelijk is voor de diefstal van stroom in voornoemde periode.
3.4.2
Ten aanzien van dagvaarding II:
Vrijspraak poging afpersing in vereniging en bedreiging
in vereniging
De rechtbank zal bij het beoordelen van de ten laste gelegde poging tot afpersing en bedreiging op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uitgaan van de volgende feitelijke gang van zaken.
Verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte]) is oprichter en president van een in april 2014 opgerichte supportclub van de motorclub [naam motorclub], genaamd: [naam motorclub]. Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat [verdachte] in het voorjaar van 2014 aangever heeft verzocht hem een geldbedrag te betalen. Aan dit verzoek heeft aangever niet voldaan.
Medeverdachte [medeverdachte 2] was van deze situatie op de hoogte en heeft in dat kader (al dan niet op verzoek van [verdachte]) op 29 april 2014 een bezoek gebracht aan de snackbar van getuige [getuige 4], de echtgenote van aangever. Bij dit bezoek heeft [medeverdachte 2] volgens getuige [getuige 4] aan haar medegedeeld dat ‘als aangever het niet binnen 24 uur met [verdachte] zou regelen, de consequenties voor hem zouden zijn.’
Op 30 april 2014 zijn [verdachte] en diens medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] met de auto naar de woning van getuige [getuige 5], gelegen aan de [adres] te Delft gereden. Aldaar aangekomen zag [verdachte] aangevers auto voor de deur staan. Of dat een geplande actie is geweest, dat aangever ter plaatse zou worden bezocht, of slechts toeval dat [verdachte] aangever aldaar trof, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. Wel is uit onderzoek gebleken dat tussen de telefoon, in gebruik bij [verdachte], en de telefoon, in gebruik bij getuige [getuige 5], kort daarvoor telefonisch contact is geweest. De rechtbank beschikt niet over de inhoud van die gesprekken, maar volgens [verdachte] zelf wilde hij in elk geval met aangever over geld praten dat hij nog van hem kreeg.
[medeverdachte 3] is vervolgens op [verdachte]’s verzoek uit de auto gestapt en heeft bij aangevers auto staan wachten tot aangever bij zijn auto zou arriveren. [verdachte] heeft zijn auto verderop geparkeerd en is met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] uitgestapt. Toen aangever uit de woning van getuige [getuige 5] kwam, werd hij aangesproken door [medeverdachte 3] die hem vertelde dat [verdachte] met hem wilde praten. Aangever heeft hierop direct geprobeerd [medeverdachte 3] te slaan. Op dat moment kwamen [verdachte], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] aanlopen. Aangever is vervolgens naar [verdachte] toegelopen en heeft hem meermalen op het achterhoofd geslagen. Dat aangever hierbij gebruik heeft gemaakt van een hard voorwerp, valt af te leiden uit de foto’s van het letsel dat [verdachte] daardoor op zijn achterhoofd heeft opgelopen en de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting dat het letsel bestond uit een langwerpige indeuking. Een dergelijke verwonding kan – naar algemene ervaringsregels – niet enkel door een klap of de blote vuist ontstaan. Vervolgens is een gevecht ontstaan tussen aangever, [verdachte] en diens medeverdachten. Aangever is teneinde aan [verdachte] en zijn medeverdachten te ontkomen, in de naastgelegen gracht gesprongen. Voordat [verdachte] en zijn medeverdachten vertrokken, heeft [verdachte] tegen aangever gezegd dat hij moest betalen.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of [verdachte] en diens medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan een poging tot afpersing. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet worden bewezen omdat zich in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevindt dat er in de periode zoals ten laste is gelegd is getracht aangever door geweld of bedreiging met geweld te bewegen tot afgifte van een geldbedrag.
Niet bewezen kan worden dat bij [verdachte] en diens medeverdachten sprake is geweest van gedragingen waaruit geweld dan wel bedreiging met geweld als dwangmiddel kan worden afgeleid. Zowel aangever als getuige [getuige 4] hebben verklaard dat [verdachte] aangever voor het eerst in april 2014 om geld heeft gevraagd. Beiden hebben verklaard dat [verdachte] in april 2014 in de snackbar van [getuige 4] is geweest en dat hij toen tegen aangever heeft gezegd dat hij geld wilde en dat de consequenties voor aangever waren aangezien aangever dit geld niet wilde geven. Zelfs indien [verdachte] een dergelijke mededeling zou hebben gedaan, dan levert dit naar het oordeel van de rechtbank geen concrete bedreiging met geweld op.
Voor het incident dat op 29 april 2014 in de snackbar van getuige [getuige 4], de echtgenote van aangever plaatsvond, geldt hetzelfde. Volgens getuige [getuige 4] heeft [medeverdachte 2] gezegd dat als aangever “het” niet binnen 24 uur met [verdachte] zou regelen, de consequenties voor hem zouden zijn. Zelfs als medeverdachte [medeverdachte 2] de bewoordingen, zoals door getuige [getuige 4] is verklaard, heeft gebruikt, dan levert dit nog geen concrete bedreiging met geweld op.
Met betrekking tot het incident dat op 30 april 2014 aan de [adres] te Delft plaatsvond stelt de rechtbank voorop dat zij niet bewezen acht dat [verdachte] en zijn medeverdachten die avond vuurwapens bij zich hadden. Dit blijkt – anders dan aangever en zijn vrienden, de getuigen [getuige 5] en [getuige 6] over het incident hebben verklaard – niet uit de onafhankelijke getuigenverklaringen van twee buurtbewoners die het incident hebben gezien, noch uit enig ander objectief verifieerbaar bewijsmiddel. Het door de aangever opgelopen letsel biedt daarvoor voorts te weinig ondersteuning.
Met betrekking tot het incident dat op 30 april 2014 plaatsvond geldt dat er weliswaar op enig moment door [verdachte] en diens medeverdachten geweld is gebruikt jegens aangever, maar dit geweld is echter pas gebruikt
nadataangever als eerste heeft geprobeerd [medeverdachte 3] te slaan en vervolgens [verdachte] heeft geslagen. Niet bewezen kan worden dat het geweld wat daarna door [verdachte] en zijn medeverdachten is toegepast jegens aangever, is toegepast als dwangmiddel om geld van aangever te krijgen. Op basis van de door aangever geschetste – door hem als vervelend en in zekere mate zelfs als bedreigend ervaren – voorgeschiedenis met [verdachte], kan de rechtbank zich voorstellen dat aangever reeds de enkele, onaangekondigde confrontatie ’s avonds in de [adres] met een hem onbekende man (medeverdachte [medeverdachte 3]) die hem vraagt of hij even wil wachten, als bedreigend heeft ervaren. Eén en ander betreft naar het oordeel van de rechtbank echter een subjectief ervaren bedreiging en uit de gedragingen van [verdachte] en diens medeverdachten op 30 april 2014 kan verder geen
geweldof
bedreiging met geweldals dwangmiddel (teneinde aangever tot afgifte van een geldbedrag te bewegen) worden afgeleid. De omstandigheid dat [verdachte] die avond tegen aangever heeft geroepen dat hij “gewoon moest betalen”, kan niet tot een andere conclusie leiden nu [verdachte] dit zeer waarschijnlijk pas tegen het einde van dan wel na het daadwerkelijke gevecht heeft geroepen.
De rechtbank zal [verdachte] gelet op het voorgaande vrijspreken van de primaire ten laste gelegde poging tot afpersing in vereniging. Zij zal [verdachte] eveneens vrijspreken van de subsidiair eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde bedreiging in vereniging nu, zoals reeds overwogen, niet is vast komen te staan dat [verdachte] en diens medeverdachten vuurwapens bij zich hadden en de in de tenlastelegging genoemde bewoordingen opzichzelfstaand geen bedreiging opleveren.
Openlijke geweldpleging
De vraag die de rechtbank thans nog voorligt, is of [verdachte] zich samen met zijn medeverdachte(n) schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Zij overweegt daartoe als volgt.
Aangever heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij – kort gezegd – op 30 april 2014 omstreeks 20.15 uur op de [adres] te Delft door [verdachte] en zijn drie medeverdachten meermalen tegen het hoofd en het lichaam is geslagen waardoor hij pijn en letsel heeft opgelopen. [16] Dit gedeelte van de aangifte vindt voldoende steun in de onafhankelijke getuigenverklaringen van twee buurtbewoners die het incident hebben gezien. Zo heeft getuige [getuige 2] verklaard dat hij heeft gezien dat vier mannen een man sloegen die vervolgens in de gracht sprong. Getuige [getuige 3] heeft gezien dat drie mannen een man sloegen en heeft verdachte op een foto aangewezen als één van die drie mannen. [17] Dat [verdachte], zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, zelf geen geweld zou hebben gebruikt, is gelet op het vorenstaande niet aannemelijk. Voornoemde getuigenverklaringen bieden voldoende objectief ondersteunend bewijs om vast te stellen dat zowel [verdachte] als enkele van zijn medeverdachten een significante en wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het op aangever uitgeoefende geweld, zodat de rechtbank bewezen acht dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging.
De rechtbank heeft, zoals reeds overwogen, niet kunnen vaststellen dat verdachte en zijn medeverdachten vuurwapens bij zich hadden. Het letsel op de rechterkant van het hoofd van aangever, dat nadien is gehecht in het ziekenhuis, biedt voor de rechtbank onvoldoende aanknoping om te concluderen dat dit letsel (mede) is toegepast met gebruik van een (hard) voorwerp. Verdachte zal dan ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat hij:
ten aanzien van feit 1 impliciet primair:
in de periode van 2 september 2013 tot en met 19 februari 2014 te Schiedam, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en verwerkt (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van 772 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 2 september 2013 tot en met 19 februari 2014 te Schiedam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid ([kWh]) elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde];
ten aanzien van feit 3 subsidiair tweede cumulatie/alternatief:
op 30 april 2014 te Delft met anderen, op de openbare weg, de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen op het hoofd en het lichaam stompen en slaan van die [slachtoffer].

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de strafmaat volstaan met een verwijzing naar de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken in geval van openlijke geweldpleging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 30 april 2014 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hiervan heeft aangever pijn en letsel ondervonden. Het is overigens niet aan verdachte te danken dat het letsel niet ernstiger was. Daarbij spreekt het voor zich dat dit soort openlijk geweld gevoelens van onrust en onveiligheid oproept bij eenieder die daarmee geconfronteerd wordt.
Daarnaast heeft verdachte zich eerder schuldig gemaakt aan het medeplegen van de teelt van hennep en de hennepkwekerij in stand gehouden met gestolen elektriciteit. Het telen van hennep is verboden en brengt onder meer gezondheidsrisico’s mee, waarvan ook de samenleving de gevolgen ondervindt. Verdachte heeft deze risico’s mede in stand gehouden. Voorts heeft verdachte elektrische stroom afgetapt buiten de meter om, waardoor schade en overlast is veroorzaakt bij de netwerkbeheerder. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat het houden van een hennepkwekerij in een woonomgeving, waarbij sprake is van een niet professioneel aangelegde elektrische installatie, (brand)gevaar kan opleveren. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Blijkens verdachtes strafblad d.d. 1 mei 2014 is hij eerder veroordeeld voor drugs- en geweld gerelateerde strafbare feiten. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden zich andermaal schuldig te maken aan een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsrapport betreffende verdachte d.d. 5 september 2014 waaruit naar voren komt dat de reclassering geen aanwijzingen ziet voor behandeling of begeleiding.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de bij dagvaarding II primair ten laste gelegde poging tot afpersing, alsmede van de bedreiging komt de rechtbank tot een aanzienlijk lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is gevorderd. Verdachte heeft inmiddels 183 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Alles afwegende en met inachtneming van de strafmaat in vergelijkbare gevallen, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

Aangever [slachtoffer] heeft ten aanzien van het onder 3 subsidiair tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend ter hoogte van € 5.861,- aan materiele schade en een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 4.150,- in totaal, opgebouwd uit een bedrag van € 1.150,- aan materiele schade en een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot afwijzing van het meerdere.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat een adequate beoordeling van de vordering mede behelst de vaststelling van de mate van het eigen aandeel van de benadeelde partij in de gebeurtenissen voor zover bewezen. Deze beoordeling levert echter een onevenredige belasting van het strafproces op zodat de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen en hij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57, 311 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding II primair en subsidiair eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde feiten, en de bij dagvaarding II subsidiair tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1 impliciet primair ten laste gelegde:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het bij dagvaarding II subsidiair tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
183 (HONDERDDRIEËNTACHTIG) dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
veroordeelt [benadeelde] in de kosten die verdachte heeft moeten maken met betrekking tot deze vordering, welke kosten worden begroot op nihil en;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
mrs M.C. Bruining en A.P. Sno, rechters
in tegenwoordigheid van mr. S.N. Huliselan, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van:
2.Proces-verbaal van bevindingen blz. 28-42 (ZD1)
3.Proces-verbaal van bevindingen blz. 28 (ZD 1)
4.Rapportage diefstal energie blz. 1-10 (ZD1)
5.Proces-verbaal van bevindingen blz. 28 (ZD1)
6.Proces-verbaal van bevindingen blz. 28-42 (ZD1)
7.Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 31 oktober 2014
8.Proces-verbaal van bevindingen blz. 22 (ZD1)
9.Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 31 oktober 2014.
10.Proces-verbaal van bevindingen blz. 30 (ZD1)
11.Proces-verbaal van bevindingen blz. 44-45 (ZD1)
12.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1], d.d. 23 april 2014, blz. 57 (ZD1)
13.Proces-verbaal verhoor verdachte blz. 60-61 (ZD1)
14.Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 31 oktober 2014
15.Rapportage diefstal energie blz. 1-10 (ZD1)
16.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 30 april 2014, blz. 55 t/m 56 (ZD2)
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 11 mei 2014, blz. 151 t/m 152; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 30 april 2014, blz. 81 (ZD2)