ECLI:NL:RBDHA:2014:13667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
AWB 14-23536 en 14-23535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening in verband met nieuw bewijs van een NGO

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 november 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, een Jemeniet, had zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd afgewezen gekregen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Verzoeker heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker eerder een asielaanvraag had ingediend, die was afgewezen, en dat er geen sprake was van nieuw recht. Echter, verzoeker heeft nieuw bewijs ingebracht, verkregen via Amnesty International, dat zijn asielrelaas onderbouwt. Dit bewijs was afkomstig van de Dar Al Salam Organisation (DASO), een NGO die onderzoek heeft gedaan naar de situatie van verzoeker in Jemen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat dit nieuwe bewijs, dat is uitgevoerd onder toezicht van Amnesty, zwaarwegend is en dat verweerder dit bewijs niet op de juiste wijze heeft beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft daarom het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij het nieuwe bewijs moet worden betrokken. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen wegens gebrek aan belang, maar de proceskosten zijn toegewezen aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/23536 (voorlopige voorziening)
AWB 14/23535 (bodem)
[V-nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 november 2014 in de zaak tussen

[verzoeker],geboren op [geboortedatum], van Jemenitische nationaliteit, verzoeker
(gemachtigde mr. M. Terpstra),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij beroepschrift van 15 oktober 2014 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij brief van 15 oktober 2014 heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig J. van Wierst, werkzaam bij Amnesty International en M. Essebai als tolk Arabisch.

Overwegingen

1.1
Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Partijen zijn op deze bevoegdheid gewezen.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker eerder een asielaanvraag heeft ingediend, waarvan de afwijzing in rechte is komen vast te staan. De voorzieningenrechter stelt vast dat geen sprake is van relevant nieuw recht. Aan de orde is dan ook de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen.
3.1
Verzoeker heeft aan zijn eerste aanvraag het volgende asielrelaas ten grondslag gelegd. De oom van verzoeker had in 2010 een stuk land gekocht en kreeg vervolgens problemen met de leden van de Al Huthieen stam. Verzoekers oom is begin 2011 gevlucht en sindsdien wordt verzoeker door leden van de Al Huthieen stam gezocht in het kader van bloedwraak. Begin 2011 is verzoeker beschoten en in zijn voet geraakt. Verzoeker is ook bedreigd. Op 4 mei 2013 heeft hij Jemen verlaten.
3.2
Verweerder heeft bij besluit van 6 juni 2013 de eerste aanvraag van verzoeker afgewezen. Met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 5 juli 2013 (AWB 13/14752 en 13/14753) is in rechte komen vast te staan dat verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen en dat verweerder in redelijkheid het asielrelaas van verzoeker ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Deze uitspraak is bevestigd bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 september 2013 (201306374/1/V2).
3.3
Verzoeker heeft aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag gelegd dat hij nieuw bewijs heeft ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Met bemiddeling van Amnesty International (Amnesty) heeft de Dar Al Salam Organisation (DASO) Jemen onderzoek gedaan naar het asielrelaas van verzoeker. Uit het onderzoek volgt dat verzoeker inderdaad slachtoffer is van een stammenconflict en te vrezen heeft voor eerwraak. Verzoeker kon dit bewijs niet eerder verkrijgen omdat het op verzoek van Amnesty tot stand is gekomen nadat zij in september 2013 in contact met verzoeker zijn gekomen.
3.4
Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Volgens verweerder is geen sprake van nova, primair omdat verzoeker eerder dergelijk onderzoek had kunnen laten uitvoeren en subsidiair omdat de door verzoeker overgelegde documenten geen ander licht kunnen werpen op de eerdere inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas.
4.1
Aan de orde is de vraag of verweerder op goede gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6 van de Awb.
4.2
Verzoeker heeft bij zijn herhaalde aanvraag als nieuwe feiten en omstandigheden de volgende documenten ingebracht:
  • een e-mailwisseling tussen J. van Wierst van Amnesty en Ahmed Alkulebi van DASO, van diverse data;
  • een rapportage van DASO, bestaande uit originelen met vertalingen:
  • Eindrapport van het onderzoek in de vergeldingszaak tussen [twee families], 30-05-2014;
  • Rapport veldonderzoek, 30-05-2014;
  • Rapport samenhangende met een veldonderzoek, 12-05-2013;
  • Opdracht strekkende tot de uitvoering van een veldonderzoek, nummer 28 van het jaar 2014, 11-05-2014;
  • Ministerie van Volksgezondheid en Bevolking van de Jemenitische Republiek, medisch attest, 09-03-2013;
  • Ministerie van Binnenlandse Zaken en Veiligheid van de Jemenitische Republiek, kopie van kennisgeving van aangifte, 09-02-2011 (geen origineel beschikbaar).
4.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker het onderzoek van DASO niet eerder, bij zijn eerste asielprocedure, had kunnen en derhalve moeten inbrengen. Zoals J. van Wierst, werkzaam bij Amnesty, ter zitting heeft toegelicht, doet Amnesty vrijwel nooit onderzoek naar individuele gevallen. In het kader van een project over ongedocumenteerden is Amnesty in contact gekomen met verzoeker en hebben zij het initiatief genomen nader onderzoek naar het relaas van verzoeker te laten verrichten. Verzoeker had dergelijk onderzoek niet zelf kunnen initiëren. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verzoeker de onderzoeksresultaten eerder had kunnen en dus moeten inbrengen.
4.4
Vervolgens is de vraag aan de orde, of de rapportage van DASO bij voorbaat kan afdoen aan het besluit van 6 juni 2013, genomen tijdens de eerste asielprocedure van verzoeker. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. Zonder nader in te gaan op de totstandkoming en inhoud van de rapportage van DASO, kent de voorzieningenrechter een zwaar gewicht toe aan de omstandigheid dat het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Amnesty, met toestemming van het hoofdkantoor van Amnesty in Londen, door de door Amnesty betrouwbaar en deskundig geachte Non-Governmental Organisation (NGO) DASO in Jemen. Ook verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting erkend dat DASO een erkende en gerespecteerde NGO is. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat het onderzoek heeft plaatsgevonden onder toezicht (op afstand) en met goedkeuring van Amnesty, in de persoon van J. van Wierst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is aldus sprake van een zwaarwegend bewijs afkomstig van een door Amnesty erkende NGO, dat het asielrelaas van verzoeker nader onderbouwt. Om die reden heeft verweerder niet kunnen stellen dat dit bewijs geen ander licht kan werpen op de eerdere beoordeling van het asielrelaas. Er is derhalve sprake van een novum. Verweerder dient dit bewijs dan ook inhoudelijk te betrekken bij de beoordeling van het asielrelaas van verzoeker. De wijze waarop verweerder in het bestreden besluit over de rapportage van DASO heeft geoordeeld, in het licht van de afdoening met toepassing van artikel 4:6 van de Awb, volstaat daarbij niet. Verweerder dient bij de inhoudelijke beoordeling eveneens te onderzoeken of de rapportage van DASO aanleiding geeft tot het doen van nader, eigen onderzoek naar het asielrelaas van verzoeker.
5. Uit voorgaande volgt dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6 van de Awb. Hieruit volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningenrechter beslist dan ook met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dat brengt mee dat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang afwijst.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1461,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 14/23535,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 14/23536,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1461,- (zegge: veertienhonderd eenenzestig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2014.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MB
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.