Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2014 in de zaak tussen
[verzoeker],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
3.1 De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief van verweerder van 29 september 2014 niet is aan te merken als een handeling in de zin van artikel 72, derde lid, Vw. Zoals de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft overwogen in de uitspraak van 23 september 2014 (ECLI:NL:RBNHO:2014:9341) beoogde verzoeker met zijn aanvraag van 27 augustus 2014 immers dat verweerder aan hem een document of een schriftelijke verklaring af zou geven als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw, waaruit rechtmatig verblijf blijkt als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, Vw en dat verweerder zou oordelen dat verzoeker op grond daarvan (ook) recht heeft op opvang. Hoewel verweerder ter zitting heeft betoogd dat met de brief van 29 september 2014 niet is beoogd een beslissing te nemen op de aanvraag om een schriftelijke verklaring als hiervoor bedoeld, kan de mededeling van verweerder vervat in die brief niet anders worden geduid als een (impliciete) weigering om de gevraagde schriftelijke verklaring te verstrekken, nu verweerder uitdrukkelijk heeft aangegeven dat verzoeker ten gevolge van het in behandeling nemen van een klacht door het CAT geen rechtmatig verblijf heeft gekregen. Gelet hierop is sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, inhoudende de weigering tot afgifte van het gevraagde document.
Anti-Folterverdrag dezelfde is, namelijk voorkomen dat de betrokken vreemdeling hangende de procedure bij het EHRM of het CAT slachtoffer wordt van foltering of een andere onmenselijke behandeling.