3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Ten aanzien van parketnummer 09/852102-14
De aangever heeft bij zijn aangifte verklaard dat hij het vermoeden had dat het een plan van [vriend 3] en [vriend 4] was om hem te laten overvallen, omdat [vriend 4] niet is beroofd en tijdens de beroving rustig op zijn telefoon zat te kijken, terwijl hij ook een dure telefoon en ketting had en omdat [vriend 3] zijn muts terug had gekregen.[vriend 4] deed volgens de aangever niks toen hij, aangever, werd beroofd. Hij had niet de indruk dat [vriend 4] hem probeerde te helpen.
De aangever heeft ook nog verklaard dat hij niet alleen met [vriend 4] afsprak, omdat hij hem niet vertrouwde. Hij keek altijd naar zijn sieraden en vroeg dan of ze echt waren.
Naar aanleiding van voornoemde straatroof op 8 november 2013 heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de historische verkeersgegevens van de weggenomen telefoon, de Samsung Galaxy S4.
Uit dat onderzoek bleek dat op 8 november 2013 tot en met 19:24:33 uur een simkaart met het telefoonnummer 06-38748373, zijnde het telefoonnummer van de aangever, in de telefoon zat en dat op 9 november 2013 te 01:11:15 uur een simkaart met het telefoonnummer 06-16868791 in de weggenomen telefoon was geplaatst.
Tevens bleken er op 9 november 2013 meerdere telefonische contacten te zijn geweest met dit telefoonnummer. Het nummer werd op bevel van de officier van justitie getapt over de periode van 27 november 2013 tot 10 december 2013.
Onderzoek van de getapte telefoongesprekken leverde op dat de gebruiker [heler] is genaamd.
Op 14 januari 2014 wordt [heler] (verder: [heler]) buiten heterdaad aangehouden. Hij heeft verklaard dat hij de telefoon van [verdachte] heeft gekocht.
[verdachte] had tegen [heler] gezegd dat hij elke telefoon kon regelen en [heler] wilde een Samsung Galaxy hebben. [heler] verklaarde dat hij op een dag een berichtje kreeg van [verdachte] via Facebook en dat [verdachte] met hem wilde afspreken op het Centraal Station in Den Haag. [heler] sprak in de avond af rond 20:00 uur of 21:00 uur en toen hij op het Centraal Station kwam, zag hij [verdachte] met nog twee jongens staan. [verdachte] liet hem de telefoon zien en hij zag dat hij deze aan het resetten was. [heler] vond het een mooie telefoon en [verdachte] en hij liepen weg om onder vier ogen te praten en te pinnen. [heler] zag dat hij geen saldo had en toen zijn [verdachte] en hij teruggelopen. Toen [heler] [verdachte] en die twee jongens vroeg hoe ze aan de telefoon kwamen zei een van die jongens, een Turkse jongen volgens [heler], dat ze de telefoon van zo’n meid hadden gekanteld, daarmee wordt afgepakt bedoeld.
[verdachte] vroeg toen 350 euro voor de telefoon, maar die jongens zeiden 150. [verdachte] zei dat hij winst wilde maken en dat die andere jongens dat niet wisten.
[heler] heeft verklaard dat [verdachte] tegen hem heeft gezegd hoe het kantelen in zijn werk gaat. [verdachte] spreekt met iemand af die een dure telefoon heeft en dan gaat hij met diegene chillen. Bij de volgende keer roept [verdachte] die twee jongens erbij en die pakken dan de telefoon af. [verdachte] doet dan net of hij niets kan doen om het slachtoffer te helpen.
[heler] verklaarde dat hij wist dat de telefoon die hij van [verdachte] had gekocht van diefstal afkomstig was. Verder heeft [heler] verklaard dat hij twee uur bezig geweest is met het aanzetten van de telefoon en dat het een uur of één ’s nachts was dat de mobiele telefoon uiteindelijk aanging.
[verdachte] wordt op 15 januari 2014 buiten heterdaad aangehouden.
Hij heeft verklaard dat op het moment dat [vriend 3] achter de jongen aanrende die zijn muts van zijn hoofd heeft getrokken, er links en rechts mensen uit de bosjes kwamen die op [slachtoffer 1] en hem kwamen aflopen. Een van die jongens kwam met een mes op hem aflopen terwijl de andere drie naar [slachtoffer 1] liepen. [verdachte] verklaarde dat hij op de dwarsbalk van een goaltje moest gaan zitten en dat hij zag dat de jongens [slachtoffer 1] fouilleerden. Degene met een pistool die bij [slachtoffer 1] stond en de jongen met het mes die bij hem stond wisselden van plek. [verdachte] verklaarde dat hij wilde opstaan om [slachtoffer 1] te helpen, maar dat er toen een tweede jongen bij hem kwam staan. [verdachte] wilde opstaan, omdat hij zag dat [slachtoffer 1] een klap op zijn hoofd of zijn kaak kreeg. De jongens zeiden tegen [verdachte]: je geld, je spullen en ga zitten en verder niets. Ze spraken met een Marokkaans of Turks accent. [verdachte] verklaarde niet te weten waarom hij niets af heeft hoeven geven en [slachtoffer 1] wel.
[verdachte] heeft voorts verklaard dat hij één van de daders uit de wijk kent. Zijn naam is [medeverdachte 1] en het is een Bulgaarse jongen. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 1] volgens [verdachte] een klap gegeven en riep, net als de anderen, dat hij geld wilde. [verdachte] verklaarde dat de ouders van [slachtoffer 1] hem hebben gevraagd of hij niet kon proberen de spullen van [slachtoffer 1] terug te krijgen. [verdachte] heeft ook verklaard dat hij twee of drie dagen na de overval [medeverdachte 1] toevallig tegen kwam bij het boodschappen doen. [verdachte] heeft toen aan [medeverdachte 1] gevraagd de telefoon te geven, waarna [medeverdachte 1] dat ook heeft gedaan. Op dat moment had [verdachte] de telefoon van [slachtoffer 1] in zijn bezit.
Omdat hij door de vader van [slachtoffer 1] werd bedreigd, heeft [verdachte] de telefoon niet terug gegeven, maar verkocht hij deze aan [heler].
Via Facebook heeft hij met [heler] een afspraak gemaakt op het Centraal Station in Den Haag om hem de Samsung Galaxy te verkopen voor 350 euro. [verdachte] heeft verklaard dat hij op het Centraal Station twee jongens tegenkwam die hij kent uit de Spoorwijk, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
In een latere verklaring heeft [verdachte] nog verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ook bij de overval waren samen met [medeverdachte 1] en nog een vierde jongen. [medeverdachte 1] had het pistool, de vierde jongen had het mes en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] schreeuwden om geld.
Onderzoek door de politie leverde de volgende bevindingen op. [medeverdachte 1] van Bulgaarse afkomst is[medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] is [medeverdachte 2] Naddari en [medeverdachte 3] is [medeverdachte 3].
Deze drie jongens worden vervolgens ook als verdachten aangemerkt, maar beroepen zich op hun zwijgrecht, dan wel ontkennen ook maar iets met deze straatroof dan wel de overdracht van de mobiele telefoon te maken te hebben gehad. [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] herkennen zichzelf en de anderen wel op de foto’s die de politie van Facebook heeft gehaald.
De verklaring van de verdachte bij de politie, voor zover relevant, is hiervoor reeds opgenomen. De verdachte heeft op de Facebookfoto’s de medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangewezenals zijnde de daders van de overval samen met een onbekende vierde man.
Ter terechtzitting heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank is, gelet op de aangifte, de aanvullende verklaringen van aangever en alle andere verklaringen die hiervoor reeds zijn weergegeven, van oordeel dat de verdachte
wel degelijk betrokken is geweest bij de beroving van de aangever [slachtoffer 1] ,
hoewel hij geen fysiek aandeel heeft gehad in de beroving.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde beroving een geplande actie was op de wijze die door [heler] als ‘kantelen’ is omschreven, waarbij de verdachte onder meer de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft ingeschakeld om de aangever te overvallen, terwijl hij op dat moment zelf zogenaamd één van de slachtoffers was.
Uit de verklaring van [vriend 3] blijkt ook dat er sprake was van een spelletje dat met de aangever werd gespeeld door alle verdachten. In dit verband heeft [vriend 3] de naam van verdachte expliciet genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de initiator van de beroving was. Hij heeft voorafgaand aan de beroving contact gehad met degene die uiteindelijk de telefoon gekocht heeft en gezegd dat hij een telefoon kon regelen, de beroving voorbereid, contact gezocht met de aangever en hem naar de plek van de overval gelokt.
De rechtbank ziet zich gesterkt in haar overtuiging door de omstandigheid dat de verdachte enkele uren na de overval op het Centraal Station de buit gemaakte telefoon aan [heler] heeft verkocht, zoals hij zelf ook bij de politie heeft verklaard. De verdachte heeft dus ook in de buit gedeeld.
De verdachte heeft ter zitting geen enkele aannemelijk verklaring gegeven hoe hij in het bezit van deze gestolen mobiele telefoon zou zijn gekomen. De rechtbank acht de door de verdachte geschetste gang van zaken dat een van de overvallers, die hij nota bene al kende, de telefoon aan de verdachte heeft afgestaan om terug te geven aan de aangever, weinig aannemelijk. Bovendien is de verklaring van de verdachte dat hij twee of drie dagen later in het bezit gekomen is van de mobiele telefoon kennelijk leugenachtig. Uit onderzoek naar de verkeersgegevens van de telefoon is immers gebleken dat de simkaart van aangever op
8 november 2013 om 19:24:33 uur uit de telefoon verwijderd is en dat de simkaart van [heler] op 9 november 2013 om 01:11:15 uur in de telefoon geplaatst is. De tijdstippen van het verwijderen en het plaatsen van de simkaarten vallen min of meer samen met de tijdstippen waarop [heler] de telefoon van de verdachte ontvangen heeft (naar eigen zeggen rond 20:00 of 21:00 uur) en waarop [heler] de telefoon in gebruik genomen heeft (naar eigen zeggen rond 1:00 uur).
Hieruit concludeert de rechtbank dat de verdachte de telefoon op de avond van de overval heeft overgedragen aan [heler] en niet, zoals hij zelf heeft verklaard, minimaal twee á drie dagen na de overval.
De rechtbank concludeert dan ook, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie dienaangaande, dat de omstandigheid dat de verdachte kort na de overval al over de gestolen mobiele telefoon beschikte in samenhang met het feit dat hij daarvoor geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, voldoende wettig bewijs oplevert dat de verdachte met de beroving te maken heeft gehad.
Hier komt nog bij dat [vriend 3] bij de politie heeft verklaard dat alles gespeeld was die dag door [verdachte] en de andere jongens. Ook [heler] heeft verklaard wat [verdachte] hem verteld heeft hoe het ‘kantelen van een telefoon’ verloopt. Deze verklaringen bevestigen het vermoeden van de aangever dat hij door de verdachte in de val gelokt is. Dit alles, in combinatie met de omstandigheid dat [heler] een telefoon bij de verdachte heeft ‘besteld’, de verdachte de gestolen telefoon in zijn bezit heeft gekregen en enkele uren na de overval heeft overgedragen aan [heler], maakt dan ook dat de verdachte een initiërende en actieve rol in de overval gehad heeft.
Gelet op alle feiten en omstandigheden is er, naar het oordeel van de rechtbank, sprake geweest van een dusdanige bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten dat er sprake is van medeplegen. In de op te leggen straf zal het aandeel van verdachte tot uitdrukking worden gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de mobiele telefoon en portemonnee van aangever zijn weggenomen, nu deze buit zijn gemaakt doordat in de zakken van de aangever is gevoeld. Ten aanzien van deze goederen is, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook het primair
eerste cumulatief/alternatief wettig en overtuigend bewezen.
De aangever is voorts gedwongen door geweld en bedreiging met geweld zijn armband, ketting en horloge af te geven waardoor, naar het oordeel van de rechtbank, ten aanzien van deze goederen het primair tweede cumulatief/ alternatief wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van parketnummer 09-777177-14
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d. 20 januari 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] met als bijlage de lijst van weggenomen goederen (pagina 3 tot en met 9);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster,
d.d. 17 februari 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] (pagina 12 tot en met 13);
- een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 2 april 2014, inhoudende een beschrijving van de verklaring van [bedrijf], met als bijlage een foto waarop de voor de sieraden aan verdachte verstrekte bedragen staan vermeld (pagina 17 tot en met 18);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] medewerker van de [bedrijf], d.d. 19 februari 2014 (pagina 19 tot en met 20);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte,
d.d. 18 maart 2014, inhoudende een deels bekennende verklaring (pagina 25 tot en met 29);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 9 juni 2014, inhoudende een bekennende verklaring (pagina 34 tot en met 35), welke bekennende verklaring ter terechtzitting van 23 oktober 2014 door verdachte is bevestigd, zoals vermeld in een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de terechtzitting.