ECLI:NL:RBDHA:2014:13512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
AWB 14/14414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van een Somalische vrouw met medische omstandigheden en risico op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Somalië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een Somalische vrouw die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die had geoordeeld dat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat zij afkomstig was uit Somalië. De vrouw, die lijdt aan een chronische vorm van leukemie, stelde dat zij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vanwege haar medische omstandigheden.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris ten onrechte enkel had gekeken naar de huidige medische situatie van de vrouw in Nederland en niet naar de te verwachten medische situatie bij terugkeer naar Somalië. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de risico's bij terugkeer niet alleen gebaseerd mag zijn op de huidige situatie, maar ook op de omstandigheden die de vrouw zal aantreffen in haar land van herkomst. De rechtbank stelde vast dat de vrouw, gezien haar medische toestand en het gebrek aan adequate medische zorg in Somalië, een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 EVRM.

De rechtbank verklaarde het beroep van de vrouw gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris en droeg deze op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van de vrouw, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vrouw tot een bedrag van € 974,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische omstandigheden bij de beoordeling van asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/14414

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

30 oktober 2014 in de zaak tussen

[eiseres], geboren op [geboortedag] 1979, van Somalische nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Zitting hebben:

mr. S.J.W. Hermans, rechter,
W.S. Hooijmans-Gottschalk, griffier.

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen. Daarbij is aan eiseres uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van 27 mei 2014 tot en met 27 mei 2015.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 30 oktober 2014, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank direct uitspraak gedaan.

Beslissing:

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om uiterlijk over zes weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 974,-.

Overwegingen

Eiseres heeft eerder, te weten op 7 september 2009, een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 21 juli 2010 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Niet aannemelijk werd geacht dat eiseres afkomstig is uit Somalië. Door eiseres zijn tegen dit afwijzende besluit tevergeefs rechtsmiddelen aangewend. Dit besluit staat derhalve in rechte vast. Het thans bestreden besluit is, voor zover het de afwijzing van de asielaanvraag betreft, van gelijke strekking als het eerdere afwijzende besluit, zodat enkel plaats is voor rechterlijke toetsing hiervan als sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in casu inderdaad sprake is nu op basis van door eiseres in de nieuwe procedure ingebrachte stukken (onder andere een geboorteakte en een nationaliteitsverklaring) en een afgenomen taalanalyse inmiddels voldoende aannemelijk is dat zij afkomstig is uit Mogadishu in Somalië. Gezien het vorenstaande zal de rechtbank het bestreden besluit toetsen en de hiertegen gerichte beroepsgronden beoordelen.
3 EVRM niet-medisch
Eiseres stelt dat zij bij terugkeer naar Somalië risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Ze stelt daartoe dat de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu slecht is. Ze is een alleenstaande vrouw, nu zij heeft gehoord dat haar man inmiddels met een tweede vrouw is getrouwd. Dit plaatst haar, meer dan andere Somaliërs, in de negatieve belangstelling van Al Shabaab. Ook het feit dat eiseres vanuit het Westen zal terugkeren, maakt de risico’s groter. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar:
- de UNHCR Guidance van 25 september 2013,
- een nieuwsbericht van Amnesty International van 29 november 2013,
- het ambtsbericht over Somalië van 20 december 2013.
De rechtbank is van oordeel dat uit het ambtsbericht en de overige door eiseres in het geding gebrachte stukken niet kan worden geconcludeerd dat elke willekeurige persoon die terugkeert naar Somalië (Mogadishu) een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer als alleenstaande vrouw moet worden aangemerkt. Eiseres heeft haar stelling dat haar man opnieuw getrouwd is, op geen enkele wijze onderbouwd. Niet is gebleken dat het contact tussen beiden definitief is verbroken en niet kan worden hersteld. Voorts blijkt uit de verklaringen van eiseres dat zij behoort tot de clan Hawiye/Abgaal, welke clan volgens het algemeen ambtsbericht een invloedrijke clan is. Niet is gebleken dat eiseres voor eventuele bescherming tegen Al-Shabaab niet kan terugvallen op haar echtgenoot, familie of clan. De rechtbank acht in dit kader verder van belang dat eiseres zelf heeft verklaard dat zij destijds uit Somalië is vertrokken vanwege haar medische problemen en niet vanwege problemen met de Al-Shabaab. Eiseres heeft derhalve geen individuele omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit blijkt dat juist zij een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Somalië. De beroepsgrond faalt.
3 EVRM medisch
Uit het BMA-advies van 25 februari 2014 blijkt het volgende.
Eiseres is lijdende aan een chronische vorm van leukemie en zal levenslang aangewezen zijn op medicatie. Eiseres wordt in Nederland medicamenteus behandeld en heeft daardoor momenteel geen klachten / ziekteverschijnselen. Gegeven deze behandeling bevindt de ziekte van eiseres zich thans niet in een vergevorderd of terminaal stadium. Het staken van de behandeling kan echter, ook al op korte termijn, tot (een onomkeerbaar proces richting) de dood leiden. In Somalië zijn geen adequate mogelijkheden tot behandeling van de ziekte van eiseres voorhanden. Partijen hebben de bevindingen van het BMA niet betwist, zodat hiervan bij de verdere beoordeling van de zaak wordt uitgegaan.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit en in beroep op het standpunt dat in het kader van de beoordeling van het risico op een schending van artikel 3 EVRM in verband met medische omstandigheden eerst wordt bezien of sprake is van een ziekte in een vergevorderd en levensbedreigend stadium. Pas als dat het geval is, komt de vraag aan de orde of in het land van herkomst voldoende behandelmogelijkheden aanwezig zijn. In dit geval is, gegeven de medische behandeling van eiseres in Nederland, thans geen sprake van een ziekte in een vergevorderd en levensbedreigend stadium, zodat aan de vraag of in Somalië voldoende behandelmogelijkheden voorhanden zijn en wat het gevolg voor eiseres is als deze ontbreken, niet wordt toegekomen. Uitzetting van eiseres naar Somalië is dan ook niet in strijd met artikel 3 EVRM aldus verweerder. In het kader van de vraag of toepassing moet worden gegeven aan artikel 64 Vw 2000 (uitstel van vertrek) is de omstandigheid dat eiseres in Somalië geen adequate medische behandeling kan krijgen wel betrokken, hetgeen ertoe heeft geleid dat aan eiseres uitstel van vertrek is verleend.
Eiseres voert aan dat zij bij terugzending naar Somalië een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM omdat zij haar behandeling voor leukemie in Somalië niet kan voortzetten met als gevolg dat zij binnen afzienbare tijd komt te overlijden. Verweerder heeft bij zijn beoordeling van de risico’s bij terugkeer ten onrechte enkel naar de huidige medische situatie van eiseres gekeken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de beantwoording van de vraag of de medische omstandigheden van eiseres aanleiding vormen haar een verblijfsvergunning asiel te verlenen een onjuist toetsingskader gehanteerd. Uit bestendige jurisprudentie van het EHRM blijkt dat uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten vreemdeling onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dringende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, kan leiden tot schending van artikel 3 EVRM. Van uitzonderlijke omstandigheden kan slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium.
Verweerder diende in casu derhalve te beoordelen of uitzetting van eiseres naar Somalië wegens haar medische omstandigheden kan leiden tot een schending van artikel 3 EVRM. Het feit dat de ziekte van eiseres zich, gegeven de behandeling in Nederland, op dit moment niet in een vergevorderd en terminaal stadium bevindt, kan daarbij naar het oordeel van de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis worden geacht, zeker niet nu uit het BMA-advies zonneklaar blijkt dat eiseres na terugkeer naar Somalië juist vanwege haar ziekte en het gebrek aan medische behandelmogelijkheden aldaar binnen korte tijd zal komen te overlijden. In een geval als het onderhavige, waarin enerzijds vaststaat dat gegeven de behandeling in Nederland thans geen sprake is van een ziekte in een vergevorderd en levensbedreigend stadium, maar anderzijds ook vaststaat dat uitzetting naar het land van herkomst onherroepelijk op korte termijn tot de dood van de vreemdeling zal leiden vanwege het ontbreken van een adequate medische behandeling aldaar, dient verweerder bij de beoordeling van de risico’s bij terugkeer niet de medische situatie in Nederland tot uitgangspunt te nemen, maar die welke te verwachten is
vanaf het momentdat de vreemdeling is teruggekeerd naar het land van herkomst. Vervolgens dient deze te worden getoetst aan de door het EHRM ontwikkelde criteria om te bepalen of de vreemdeling in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning asiel vanwege haar medische omstandigheden. Een dergelijke wijze van toetsing is naar het oordeel van de rechtbank
volledig in lijn met de gebruikelijke manier waarop verweerder de risico’s op schending van artikel 3 EVRM wegens andere dan medische omstandigheden (vrees voor marteling, doodstraf etc.) toetst bij het terugsturen van vreemdelingen. Het gaat bij een dergelijke toetsing immers niet om de vraag of een vreemdeling risico’s loopt zolang hij nog niet is teruggestuurd. Het gaat juist om de vaststelling van de risico’s die de terugkeer van de vreemdeling naar het land van herkomst met zich kan brengen.
8. Gelet op het vorenstaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering (artikel 3:46 Awb). Verweerder wordt opgedragen binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag van eiseres te nemen. Verweerder wordt voorts veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 974,-
(1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt
€ 487,-).
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J.W. Hermans, rechter, in aanwezigheid van
W.S. Hooijmans-Gottschalk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 oktober 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.