ECLI:NL:RBDHA:2014:13476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
AWB 14/23078 & 14/23084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Bulgarije

In deze zaak hebben verzoekers, beiden van Syrische nationaliteit, een voorlopige voorziening aangevraagd tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag heeft op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan. Verzoekers hebben aangevoerd dat het niet duidelijk is waarom de staatssecretaris niet langer vasthoudt aan het beleid dat tot 15 mei 2014 gold met betrekking tot de overdracht van vreemdelingen aan Bulgarije. De staatssecretaris heeft verwezen naar een rapport van de UNHCR van 15 april 2014, waarin verbeteringen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Bulgarije worden genoemd. Echter, verzoekers hebben verschillende rapportages overgelegd die wijzen op een verslechtering van de situatie in Bulgarije na 1 april 2014, wat aanleiding geeft tot zorgen over de opvang van asielzoekers. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderbouwd dat de situatie in Bulgarije na 1 april 2014 zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden gehanteerd. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en de staatssecretaris verboden verzoekers over te dragen aan Bulgarije tot vier weken na de uitspraak op hun beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14 / 23078 en 14 / 23084 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2014 in de zaak tussen

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum], verzoeker en
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum], verzoekster
beiden van Syrische nationaliteit,
tezamen te noemen verzoekers,
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken verweerder te verbieden hen uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2014. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking) (hierna: de Verordening).
Bulgarije heeft niet binnen een termijn van twee weken gereageerd op het terugnameverzoek van verweerder van 21 augustus 2014, waardoor op grond van artikel 25, tweede lid, Verordening sinds 5 september 2014 Bulgarije wordt geacht het verzoek te hebben aanvaard. Op 12 september 2014 heeft Bulgarije het terugnameverzoek alsnog expliciet aanvaard.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoekers afgewezen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Verzoekers voeren aan dat niet inzichtelijk is hoe het contact tussen verweerder en de Bulgaarse autoriteiten is verlopen over het verzoek tot terugname van eiser. Volgens verzoekers kunnen zij daardoor niet controleren of de terugnameprocedure juist is verlopen. Verweerder stelt dat op 13 augustus 2014 het verzoek aan de Bulgaarse autoriteiten is gericht en dat op 21 augustus 2014 opnieuw een verzoek is verzonden, omdat de Bulgaarse autoriteiten het verzoek niet hadden ontvangen. Uit het dossier blijkt niet hoe het verweerder duidelijk is geworden dat de Bulgaarse autoriteiten het verzoek van 13 augustus 2014 niet hadden ontvangen. Uitgaande van de datum van verzending van het verzoek op 21 augustus 2014, staat vast dat de Bulgaarse autoriteiten niet binnen de termijn van twee weken hebben gereageerd op dit verzoek. Dit zegt veel over de wijze waarop Bulgarije invulling geeft aan zijn verantwoordelijkheden.
5.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat de Bulgaarse autoriteiten het verzoek tot terugname kennelijk hebben ontvangen, nu zij hierop hebben gereageerd op 12 september 2014. Voorts staat vast dat de Bulgaarse autoriteiten niet binnen de in dit geval geldende termijn van twee weken hebben gereageerd op het verzoek tot terugname, of nu uitgegaan wordt van het verzoek tot terugname op 13 augustus 2014 of op 21 augustus 2014, zodat de Bulgaarse autoriteiten op grond van artikel 25, tweede lid, Verordening, worden geacht het verzoek te hebben aanvaard. Evenzeer staat vast dat de Bulgaarse autoriteiten in hun reactie van 12 september 2014 expliciet hebben ingestemd met de terugname van verzoekers, zodat de verantwoordelijkheid van de Bulgaarse autoriteiten ook daarmee is komen vast te staan, zelfs indien onduidelijk zou zijn op welke datum het terugnameverzoek is gedaan. Gelet hierop is er, zonder nadere concretisering door verzoekers, naar het voorlopig oordeel geen grond voor de conclusie dat verzoekers, door een gebrek aan informatie van de kant van verweerder, de juistheid van de acceptatie van het terugnameverzoek niet hebben kunnen controleren.
De stelling van verzoekers dat uit de gang van zaken rond het terugnameverzoek blijkt hoe de Bulgaarse autoriteiten omgaan met de op hen rustende verantwoordelijkheden, wat daarvan zij, biedt naar voorlopig oordeel geen onderbouwing van hun, in het navolgende te bespreken, beroepsgrond dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen ten aanzien van opvangvoorzieningen voor asielzoekers niet nakomt. Het reageren op een verzoek tot terugname op grond van de Verordening binnen de daarvoor geldende termijn staat immers niet in relatie tot het bieden van opvangvoorzieningen aan asielzoekers in Bugarije.
6. Verzoekers voeren voorts aan dat zij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ter zitting hebben zij nader toegelicht dat het hen met name gaat om de opvangomstandigheden voor asielzoekers in Bulgarije, op grond waarvan verweerder volgens hen niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verzoekers wijzen erop dat verweerder tot 15 mei 2014 een beleid heeft gevoerd waarbij geen asielzoekers werden overgedragen aan Bulgarije. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat niet inzichtelijk is waarom thans niet langer aan dit beleid wordt vastgehouden. De enkele verwijzing naar het rapport van de UNHCR van 15 april 2014 is daartoe onvoldoende, gelet op de informatie die verzoekers hebben overgelegd over de actuele situatie in Bulgarije. Verzoekers hebben daartoe verwezen naar een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 6 oktober 2014, waarin informatie is opgenomen uit verschillende bronnen over de situatie van asielzoekers en vluchtelingen in Bulgarije. Deze brief bevat de volgende bijlagen:
- rapportage van Amnesty International, getiteld “EU must ban transfers of asylum seekers to Bulgaria until country ‘sets affairs in order’” van 31 maart 2014;
- bericht van European Council of Refugees and Exiles (ECRE), getiteld “ECRE reaffirms its call for the suspension of transfers of asylum seekers to Bulgaria under the recast Dublin regulation”, van 7 april 2014;
- National Country Report: Bulgaria van Asylum Information Database (AIDA) van 18 april 2014;
- rapportage van Bordermonitoring, getiteld “Trapped in Europe’s Quagmire: The Situation of Asylum seekers and Refugees in Bulgaria”, van juli 2014;
- rapportage van Pro-Asyl, getiteld “Severe ill-treatment of Syrians in Bulgaria” van 2 juni 2014;
- rapportage van Artsen Zonder Grenzen, getiteld “Opvang Syrische vluchtelingen in Bulgarije erbarmelijk” van 22 november 2013;
- rapportage van Human Rights Watch (HRW) getiteld “Containment Plan; Bulgaria’s Pushbacks and Detention of Syrian and Other Asylum seekers and Migrants” van 29 april 2014;
- rapportage van HRW getiteld “Bulgaria: New Evidence Syrians Forced Back to Turkey” van 18 september 2014;
- bericht van Het Parool, getiteld “Bulgarije is voor Syriërs koude douche” van 16 november 2013;
- bericht van Reuters van 20 augustus 2014 (http://uk.reuters.com/article/2014/08/20/uk-bulgaria-turkey-fence-idUKKBN0GK1IK20140820);
- bericht van SBS van 1 juli 2014 (http:www.sbs.com.au/news/article.2014/07/01/when-youre-not-bored-youre-scared-syrian-asylum-seekers-bulgaria) en
- bericht van Bulgarian Helsinki Committee van september 2014 (http:www.bghelsiniki.org/en/news/bg/single/bulgaria-new-wave-asylum-seekers-has-started-country-prepared-refugee-agency-says/).
Verzoekers hebben voorts verwezen naar de volgende documenten:
- rapport van UNHCR van 9 oktober 2014, getiteld “Asylum Trends, First half 2014; Levels and Trends in Industrialized Countries” (http://www.unhcr.nl/fileadmin/user_upload/pdf/5423f9699.pdf);
- passages uit het rapport van UNHCR van 15 april 2014;
- een publicatie van HRW van september 2014, getiteld “Universal Periodic Review Submission Bulgaria” (http://www.hrw.org/sites/default/files/related_material/2014_Bulgaria_UPR.pdf) en
- rapport van Pro-Asyl van 1 mei 2014, getiteld “Syrische Flüchtlinge in Bulgarien: Misshandelt, erniedrigt, im Stich gelassen”.
6.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de door verzoekers overgelegde documenten weliswaar blijkt dat de opvangfaciliteiten en voorzieningen in Bulgarije op onderdelen te kort schieten, maar op basis van deze documenten kan niet de conclusie worden getrokken dat de asielprocedure in Bulgarije in zijn algemeenheid dusdanig ernstige gebreken vertoont, dat er ten aanzien van Bulgarije niet meer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder verwijst daartoe naar het rapport van de UNHCR van 15 april 2014 over de situatie van asielzoekers in Bulgarije per 1 april 2014. De UNHCR concludeert dat, in het algemeen, de omstandigheden in de asielcentra sterk verbeterd zijn. Daarom is geen sprake van schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer van verzoekers naar Bulgarije.
6.2
Ter zitting heeft verweerder voorts verwezen naar de brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 15 mei 2014 (2013-2014, 32 317, nr. 234), waarin onder meer het volgende staat:
Vanaf de zomer van 2013 nam de asielinstroom in Bulgarije toe. Dit had tot gevolg dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Bulgarije onder druk kwamen te staan. Op 2 januari 2014 publiceerde UNHCR een rapport over de toenmalige asielsituatie in Bulagrije. In dat rapport schreef UNHCR zeer kritisch over onder andere het registratieproces, het aanmeldingsproces, en de opvangomstandigheden van asielzoekers. De overheid voorzag geen voedsel en er was geen toegang tot medische bijstand in opvangcentra. De opvangcentra waren vaak overbevolkt en hadden een tekort aan personeel. Voor UNHCR was de situatie zo zorgwekkend dat zij de EU-lidstaten opriep tijdelijk geen asielzoekers aan Bulgarije over te dragen op grond van de Dublinverordening. De UNHCR zei toe de asielsituatie per 1 april 2014 weer te zullen beoordelen.[…].
Op 15 april 2014 heeft UNHCR het aangekondigde rapport uitgebracht, waarin de asielsituatie per 1 april 2014 wordt beschreven.[…].
De UNHCR concludeert dat, in het algemeen, de omstandigheden in de asielcentra sterk verbeterd zijn. Asielzoekers hebben toegang tot medische zorg en ontvangen van de Bulgaarse autoriteiten zowel maaltijden als een maandelijkse (financiële) toelage. Door de werving en opleiding van extra personeel en tolken is het registratie- en aanmeldingsproces van asielzoekers verbeterd.Naar opvatting van UNHCR zijn verdere verbeteringen nog wel nodig en mogelijk. UNHCR noemt onder andere de ontoereikende opvangomstandigheden in twee van de zeven opvangcentra, onvoldoende middelen voor het identificeren van kwetsbare personen met bijzondere opvangbehoeften, en weinig voorzieningen voor personen aan wie een vergunning is verstrekt. Ook is de UNHCR kritisch over de, naar haar mening, afschrikwekkende buitengrenscontrole.
Mede op basis van eerdere UNHCR-rapporten over Bulgarije heb ik tijdelijk een coulant beleid gevoerd betreffende het terugsturen van asielzoekers naar Bulgarije.[…]
De situatie in Bulagrije[was]
voor mij aanleiding om in Bulgaarse Dublinzaken ruimhartig invulling te geven aan de soevereiniteitsclausule in de Dublinverordening, indien de individuele omstandigheden van de vreemdeling daar aanleiding toe geven.De sindsdien gerealiseerde verbeteringen, zoals ook beschreven in het UNHCR-rapport van 15 april 2014, zijn voor mij aanleiding om het beleid aan te passen. Een ruimhartige toepassing van de soevereiniteitsclausule (en daarmee het afzien van een overdracht aan Bulgarije) is niet langer het uitgangspunt van het beleid. In beginsel wordt een asielzoeker vanuit Nederland overgedragen aan Bulgarije, indien dat land op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.[…].
6.3
Verzoekers hebben aan de hand van de door VluchtelingenWerk opgestelde samenvatting gewezen op de navolgende informatie uit de door hen overgelegde rapporten, die dateert van na het door verweerder aangehaalde rapport van de UNHCR van 15 april 2014, dat de situatie in Bulgarije beschrijft tot 1 april 2014.
Uit het rapport van Bordermonitoring van juli 2014 blijkt dat deze organisatie meent dat asielzoekers niet onder de Verordening mogen worden teruggestuurd zolang het land geen waardige behandeling van asielzoekers en vluchtelingen kan garanderen. Ondanks de inzet van vrijwilligers, ngo’s en ambtenaren, is de medische zorg onvoldoende en traag, moeten de Bulgaarse autoriteiten onmiddellijk zorg dragen voor onderzoek naar het voorkomen van pushbacks en geweld bij de grens, de toename van het aantal maatschappelijk werkers, verplegers en tolken, opvang van alle asielzoekers gedurende de asielprocedure en onderzoek naar het fysieke geweld tegen asielzoekers, ongedocumenteerden en vluchtelingen. Bordermonitoring constateert talrijke problemen in het asielsysteem in Bulgarije, die een grote uitdaging vormen voor sociaal-economische integratie en fysieke overlevingskans van asielzoekers in Bulgarije.
Pro-Asyl heeft op 2 juni 2014, in het licht van nieuw bewijs van ernstige mishandeling van Syrische asielzoekers, (ook) opgeroepen geen asielzoekers over te dragen aan Bulgarije. Uit de rapportage van Pro-Asyl blijkt dat Syrische families meerdere dagen gevangen worden gezet in koude cellen zonder toegang tot voedsel en water. De mensen in vluchtelingenkampen klagen over voedseltekorten, slechte hygiëne, politiegeweld, corruptie en overbevolking. Volgens berichten heeft het gebrek aan adequate medische zorg in sommige gevallen geleid tot de dood van asielzoekers en incidenten van racistische aanvallen worden niet onderzocht door de Bulgaarse politie.
Uit de rapportage van HRW van 18 september 2014 blijkt dat de Bulgaarse autoriteiten zich de afgelopen maand schuldig hebben gemaakt aan het gedwongen terugsturen en mishandelen van Syrische asielzoekers en dat de organisatie stelt dat de Bulgaarse autoriteiten eerdere kritiek van de organisatie naast zich neer hebben gelegd.
Uit het nieuwsbericht van Reuters van 20 augustus 2014 blijkt dat de instroom van asielzoekers is toegenomen van 320 in april tot 911 in juli en blijkt uit de berichtgeving van het Bulgarian Helsinki Committee dat in september 2014 1088 asielzoekers de Bulgaarse grens zijn overgestoken. Uit het rapport van de UNHCR van 9 oktober 2014 blijkt dat over het eerste half jaar van 2014 het aantal asielaanvragen in Bulgarije ten opzichte van het eerste half jaar van 2013 is toegenomen met 88%.
6.4
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt, zoals weergegeven onder 6.1, verwezen naar het rapport van de UNHCR van 15 april 2014. In dat rapport concludeert de UNHCR dat per 1 april 2014 de opvangvoorzieningen in Bulgarije zijn verbeterd ten opzichte van de zorgelijke situatie zoals die bleek uit het rapport van de UNHCR van 2 januari 2014. Uit het standpunt van verweerder in het bestreden besluit, noch uit zijn daarop ter zitting gegeven toelichting, blijkt dat verweerder daarbij de situatie heeft betrokken na 1 april 2014, zoals die blijkt uit bovengenoemde door verzoekers aangehaalde informatie. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarom niet zonder nadere toelichting (enkel) kunnen verwijzen naar het rapport van de UNHCR van 15 april 2014 ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van (structurele) verbeteringen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Bulgarije.
Bij het voorgaande betrekt de voorzieningenrechter dat uit voornoemde brief van verweerder aan de Tweede Kamer blijkt dat het rapport van de UNHCR van 15 april 2014 de aanleiding voor verweerder is geweest zijn beleid, waarbij hij wegens de zorgwekkende situatie van de opvangvoorzieningen in Bulgarije ruimhartig toepassing gaf aan de soevereiniteitsclausule in de Verordening door af te zien van overdracht aan Bulgarije, niet langer te handhaven. Uit de door verzoekers aangehaalde informatie blijkt dat na 1 april 2014 opnieuw zorgen bestaan over de opvangvoorzieningen in Bulgarije, mede ten gevolge van een hernieuwde sterke instroom van asielzoekers in Bulgarije, en dat verschillende ngo’s opnieuw hebben opgeroepen geen asielzoekers over te dragen aan Bulgarije, hetgeen destijds voor verweerder aanleiding gaf om zijn coulante beleid ten aanzien van overdrachten aan Bulgarije in te voeren. Daarbij is voorts van belang dat uit de verwijzing door verzoekers naar een passage uit voornoemd rapport van de UNHCR blijkt dat de UNHCR op 15 april 2014 er al op heeft gewezen dat de daarop komende maanden een sterke toename van overdrachten aan Bulgarije op grond van de Verordening wordt verwacht, zodat in dat geval ook na april 2014 een verdere verbetering van de voorzieningen noodzakelijk zal zijn.
6.5
Gelet op het voorgaande zal verweerder in beroep nader dienen toe te lichten dat uit de door verzoekers overgelegde documenten, met name voor zover die betrekking hebben op de opvangvoorzieningen in Bulgarije na 1 april 2014, niet blijkt dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
7. Bij deze stand van zaken weegt het belang van verzoekers, om niet aan Bulgarije te worden overgedragen voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op hun beroep, zwaarder dan het belang van verweerder om reeds voor die tijd tot de overdracht van verzoekers te kunnen overgaan. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom toewijzen.
8. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 974,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoekers over te dragen aan Bulgarije tot vier weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op de beroepen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 974,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.