ECLI:NL:RBDHA:2014:13454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
C-09-415410 - FA RK 12-2014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding met betrekking tot financiële en materiële zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2014 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken op 10 december 2013, maar de behandeling van de verzoeken tot afwikkeling van het huwelijksvermogensregime was aangehouden. De vrouw en de man hebben hun verzoeken tot verdeling van de huwelijksgemeenschap ingediend, waarbij de vrouw werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A. Alam-Khan, en de man door mr. S.C. Meijler.

De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de peildatum voor de verdeling is vastgesteld op 16 maart 2012, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek. De rechtbank heeft de waarde van de echtelijke woning vastgesteld op € 210.000,--, met een hypotheek van € 153.266,--, en heeft bepaald dat de man de woning en de bijbehorende hypotheek zal overnemen, met een uitkering van de overwaarde aan de vrouw. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van bankrekeningen, spaarrekeningen, aandelenportefeuilles en andere activa, zoals de Opel Corsa en familiejuwelen.

De rechtbank heeft ook de schulden van beide partijen in overweging genomen en bepaald dat bepaalde leningen en kredieten voor rekening van de man komen, terwijl andere schulden door de vrouw moeten worden gedragen. De rechtbank heeft de man ook verplicht om een bedrag van € 1.250,-- te vergoeden aan de vrouw wegens benadeling van de huwelijksgemeenschap door de verkoop van een auto, en een bedrag van € 13.750,-- wegens onttrekking van gelden aan de gemeenschap. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
7x
Rekestnummer: FA RK 12-6654 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/426509 (verdeling)
Datum beschikking: 3 november 2014

Scheiding

Beschikking op het op 16 maart 2012 ingekomen verzoek van:

[de vrouw],

de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. A. Alam-Khan te Hoofddorp.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man],

de man,
wonende te[woonplaats],
advocaat: mr. S.C. Meijler te ‘s-Gravenhage.

Procedure

Bij beschikking van 10 december 2013 van deze rechtbank is – voor zover thans van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de behandeling met betrekking tot het verzoek tot afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen aangehouden, teneinde over te kunnen gaan tot de behandeling van de verzoeken tot verdeling, alsmede om partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken in het geding te brengen.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- de brief d.d. 10 september 2014, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 12 september 2014, met bijlagen van de zijde van de man.
Op 22 september 2014 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, alsmede de man, bijgestaan door zijn advocaat. Van de zijde van de man zijn nadere stukken overgelegd.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Verdeling huwelijksgemeenschap
Peildatum
Nu partijen niet in onderling overleg een andere datum hebben afgesproken, geldt als peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 16 maart 2012. Voor de bepaling van de waarde geldt als wettelijke peildatum de datum van de feitelijke verdeling, tenzij partijen in onderling overleg voor een bestanddeel van de gemeenschap daarvan afwijken.
Echtelijke woning [adres] te [plaats]
Partijen zijn het er over eens dat de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] en de daarop rustende hypotheek aan de man zullen worden toebedeeld. Partijen gaan daarbij uit van een waarde van de echtelijke woning van € 210.000,-- en een hoogte van de hypotheek van € 153.266,--. Met het oog op de overwaarde komt de vrouw een bedrag van € 28.367,-- toe. Partijen hebben ter terechtzitting afgesproken dat zij zullen proberen de echtelijke woning binnen drie maanden op naam van de man te stellen. De rechtbank gaat er hierbij van uit dat de man zich zal inspannen om de vrouw te doen laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
De twee ASR-polissen verbonden aan de echtelijke woning
Partijen zijn het erover eens dat de twee ASR-polissen verbonden aan de echtelijke woning zullen worden overgenomen door de man en dat de vrouw de helft van de waarde van deze polissen toekomt. Partijen zijn het er over eens dat de polis ASR met nummer [nummer] een waarde van € 12.553,-- en de polis ASR met nummer [nummer] (premiedepot) een waarde van € 4.717,-- heeft.
Twee appartementsrechten [adres]
In genoemde beschikking van 10 december 2013 is overwogen dat partijen ter terechtzitting hebben afgesproken deze appartementen zo spoedig mogelijk te zullen verkopen waarbij de vrouw de man drie makelaars zal voorhouden die kunnen worden aangesteld als verkoopmakelaar, waaruit de man er één zal kiezen. Voorts is overwogen dat de makelaar leidend zal zijn ten aanzien van de verkoopstrategie (waaronder de vraagprijs), alsmede dat bij geschil tussen partijen daarover zij zich wat betreft de verkoopprijs eveneens dienen te laten leiden door het advies van deze makelaar.
Door man is overgelegd een taxatierapport met prijspeil per 14 augustus 2014 opgesteld door S. van Seventer (Kraan & Van Seventer taxaties). Blijkens het taxatierapport bedraagt de geschatte marktwaarde van de appartementen I en II tezamen in verhuurde staat € 85.000,. Uit het taxatierapport blijkt verder dat appartement I thans voor onbepaalde tijd is verhuurd en dat appartement II thans vrij van huur is. Ook is door de man overgelegd een kostenindicatie d.d. 30 mei 2014 waaruit blijkt dat voor onderhoud van het gehele object kosten dienen te worden gemaakt per direct van € 28.550,-- en indirect van € 14.250,--. De man heeft ter terechtzitting aangegeven bereid te zijn het pand voor een bedrag van € 85.000, over te nemen.
De vrouw heeft gesteld dat S. van Seventer het pand bewust te laag heeft getaxeerd. Zij heeft gewezen op eerdere taxaties die aanzienlijk hoger waren, zoals de taxatiewaarde in verhuurde staat van € 206.000,-- die blijkt uit het taxatierapport d.d. 18 juni 2012. De vrouw heeft aangegeven zelf niet bereid te zijn het pand over te nemen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat de WOZ-waarde van de appartementen per 1 januari 2012 € 180.000,--bedraagt. Sinds 1 januari 2012 zijn de verkoopprijzen van huizen in het algemeen gedaald. Voorts staat vast dat het onderhoud van de appartementen slecht is en dat één van de appartementen voor onbepaalde tijd wordt verhuurd. Hoewel niet vast staat dat deze omstandigheden een waardedaling van € 95.000,-- sinds 1 januari 2012 hebben veroorzaakt, is de rechtbank van oordeel dat de door de vrouw genoemde waarde van € 206.000,-- niet reëel is. Nu de taxatie tot stand is gekomen nadat de taxateur door de man is gekozen op de wijze als door partijen ter terechtzitting overeengekomen, had het op de weg van de vrouw gelegen om haar stelling dat S. van Seventer bewust het pand te laag heeft getaxeerd, nader te onderbouwen. Nu de vrouw dat heeft nagelaten, stelt de rechtbank de waarde van de twee appartementsrechten op de door S. van Seventer getaxeerde waarde. Nu de man wel en de vrouw niet bereid is het pand voor dit bedrag over te nemen, zal de rechtbank het pand voor dat bedrag aan de man toedelen, onder verrekening van de overwaarde met de vrouw. Voor de berekening van de overwaarde is van belang dat op de appartementen een hypotheek (ASR [nummer]) is gevestigd, dat er een lening voor is aangegaan (GKB [nummer]) en dat er een beleggingsverzekering (ASR [nummer]) aan gekoppeld is. Partijen zijn het erover eens dat daarbij van de volgende bedragen dient te worden uitgegaan: hypotheek € 65.789,13, GKB-lening € 10.700,-- en ASR-beleggingsverzekering € 11.950,--. De hypotheek, de GKB-lening en de ASR-beleggingsverzekering zullen worden toebedeeld aan de man.
Zoals reeds bij tussenbeschikking is overwogen zullen partijen de in verband met de taxatie gemaakte kosten ad € 871,20 bij helfte dienen te delen.
De rechtbank overweegt ten overvloede het volgende.
Ter terechtzitting is gebleken dat partijen een subsidie van de Gemeente Den Haag verwachten wanneer door hen uit te voeren werkzaamheden aan het pand [adres] zijn verricht. De man heeft ter terechtzitting toegezegd na ontvangst van de subsidie de helft ervan aan de vrouw uit te keren, nu de kosten van de te verrichten werkzaamheden reeds in mindering zijn gebracht in de waarde waarmee bij toedeling aan de man rekening is gehouden. Hoewel deze afspraak zich niet leent voor opname in het dictum van deze beschikking, gaat de rechtbank er vanuit dat de man deze afspraak gestand zal doen en onder overlegging van verifieerbare bescheiden de vrouw zal informeren – zodra de subsidie aan hem wordt uitgekeerd – over de hoogte van het bedrag en de helft daarvan zal overmaken naar de daartoe door haar te noemen bankrekening.
Bankrekeningen/spaarrekeningen/aandelenportefeuilles/polissen
Partijen zijn het er over eens dat de volgende bank-, spaarrekeningen en polis niet (langer) in de verdeling hoeven te worden betrokken:
- ING rek.nr. [nummer];
- ING rek.nr. [nummer];
- ING rek.nr. [nummer];
- rek.nr. [nummer] (bank niet bekend);
- Aegon rek.nr. [nummer];
- rek.nr. [nummer] (bank niet bekend);
- ING-kapitaalverzekering[nummer].
Ten aanzien van de volgende bank-, spaarrekeningen en aandelenportefeuilles zijn partijen het er over eens dat de saldi per peildatum (16 maart 2012) bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld en dat deze rekeningen vervolgens zullen worden opgeheven:
- ING rek.nr. [nummer];
- ING rek.nr. [nummer];
- ING rek.nr. [nummer];
- ING rek.nr. [nummer];
- Van Lanschot voorheen rek.nr. [nummer], thans rek.nr. [nummer].
Ten aanzien van de volgende aandelenportefeuille en polis zijn partijen het er over eens dat de saldi per peildatum (16 maart 2012) bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld en dat deze zullen worden toegedeeld aan de man:
- ABN AMRO Effectendepot rek.nr. [nummer];
- Reaalpolis [nummer] (partijen eens over waarde van € 2.833,80).
Ten aanzien van de volgende bank- en spaarrekeningen zijn partijen het er over eens dat de saldi per peildatum (16 maart 2012) bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld en dat deze zullen worden toegedeeld aan de vrouw:
- ING rek.nr. [nummer];
- ABN AMRO rek.nr. [nummer];
- ABN AMRO rek.nr. [nummer].
Lening aan familie vrouw India ad € 10.000,--
De vrouw heeft erkend dat zij in november 2011 een bedrag van € 10.000,-- heeft overgemaakt naar een Indiase bankrekening op naam van de man van de zus van de vrouw, opdat haar zus een medische behandeling kon ondergaan. De vrouw heeft gesteld dat deze vordering waarschijnlijk oninbaar is, maar zij heeft voorgesteld, mocht de zus het geld terugbetalen, dat bedrag tussen partijen te delen (aanvulling op de vragenlijst effectief verdelen, overgelegd bij F9 d.d. 15 augustus 2012). De man heeft gesteld geen toestemming te hebben gegeven voor deze transactie. De rechtbank begrijpt de stellingen van de man aldus, dat indien de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een geldlening, de vrouw het bedrag dient te vergoeden op grond van benadeling van de gemeenschap.
Op basis van de eigen stellingen van de vrouw stelt de rechtbank vast dat sprake is van een geldlening. De rechtbank is van oordeel dat in de verhouding tussen partijen het risico van oninbaarheid voor rekening dient te komen van de vrouw. De rechtbank zal derhalve de vordering toedelen aan de vrouw, onder vergoeding van de helft van de waarde van de vordering aan de man.
Inboedel
Partijen zijn het er over eens dat de inboedel reeds feitelijk is verdeeld en hierover niets hoeft te worden beslist.
Familiejuwelen
De man heeft gesteld dat de vrouw voor een bedrag van € 30.000,-- aan familiejuwelen had, die zij op haar verlovingsfeest heeft gekregen en die partijen in 2004 gezamenlijk in de kluis hebben gelegd. Volgens de man is de vrouw op 27 september 2011 alleen in de kluis geweest en is gebleken, toen de man op 28 februari 2012 de kluis heeft laten openboren, dat de juwelen verdwenen waren. De man heeft in dit verband een formulier overgelegd waarop staat vermeld wanneer de kluis is bezocht. Het enige sieraad waarvan de vrouw heeft gesteld dat zij dat thans nog in haar bezit heeft, is volgens de man in hun gezamenlijke aanwezigheid getaxeerd op € 2.600,--.
De vrouw heeft de waarde van de bij de verloving ontvangen juwelen betwist (die zou lager zijn) en voorts gesteld dat een deel daarvan eind 2001 bij een inbraak is ontvreemd. Voorts heeft de vrouw betwist dat zij de enige is die na 2004 alleen in de kluis is geweest. Zij heeft hierbij gewezen op een handgeschreven notitie op voormeld formulier waarop staat dat in januari 2012 nog kluisbezoek heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft gesteld nog te beschikken over één gouden ketting met een goudwaarde van € 960,--. Volgens haar is de goudwaarde bepaald in aanwezigheid van beide partijen, maar is er toen niet gesproken over een hogere marktwaarde.
De rechtbank begrijpt dat de man zich beroept op artikel 1:164 BW, in die zin dat de vrouw binnen zes maanden voor aanvang van de echtscheidingsprocedure familiejuwelen aan de gemeenschap heeft onttrokken. De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat op 28 februari 2012 de kluis van partijen is open geboord en dat die toen leeg was. In geschil is of na 2004 door een der partijen andere sieraden dan de ketting die de vrouw thans nog in haar bezit heeft, uit de kluis zijn gehaald buiten medeweten van de andere partij.
De rechtbank is van oordeel dat uit het door de man overgelegde formulier niet onomstotelijk blijkt dat na 2004 alleen de vrouw nog in de kluis is geweest, namelijk op 27 september 2011. Immers, op het formulier dat als productie 2 bij het verweerschrift van de man is overgelegd, staat in een handgeschreven notitie vermeld dat in januari 2012 nog een kluisbezoek heeft plaatsgevonden. Op het formulier, zoals dat door de man is overgelegd als productie 31 bij zijn brief van 12 september 2014, is deze handgeschreven notitie nauwelijks leesbaar, maar wel is zichtbaar dat er iets genoteerd is geweest. De rechtbank maakt uit deze notitie op dat de data van kluisbezoek zoals vermeld op het formulier mogelijk niet compleet zijn. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat de vrouw op 27 september 2011 sieraden uit de kluis van partijen heeft gehaald. Nu niet in rechte vast staat dat de door de man bedoelde sieraden weggehaald zijn door de vrouw en niet is gebleken dat deze thans nog in bezit zijn van één der partijen, maken deze in zoverre geen deel uit van de te verdelen huwelijksgemeenschap van partijen.
Ten aanzien van de ketting die door partijen is getaxeerd, overweegt de rechtbank als volgt. Nu partijen twisten over de waarde en de vrouw heeft aangegeven dat wat haar betreft de ketting ook kan worden toegedeeld aan de man, zal de rechtbank de ketting toedelen aan degene die meent dat de ketting de hoogste waarde vertegenwoordigt, tegen de door de andere partij genoemde lagere waarde. De rechtbank zal de ketting derhalve toedelen aan de man onder vergoeding door de man van de helft van de waarde van € 960,-- aan de vrouw.
Opel Corsa
Partijen zijn het over eens dat de Opel Corsa aan vrouw dient te worden toegedeeld onder vergoeding door de vrouw van de helft van de waarde van € 1.500,-- aan de man.
Schulden
Partijen zijn het er over eens dat het ING-krediet nr. [nummer] niet (langer) in de verdeling hoeft te worden betrokken.
Partijen zijn het er over eens dat de Laser-kredieten ([nummer] en [nummer]) met een totaal negatief saldo van € 1.435,03 voor rekening zullen komen van de man, onder verrekening met de vrouw van de helft van dit saldo.
Partijen zijn het er voorts over eens dat het ING-krediet met eindcijfers [nummer] met een negatief saldo van € 954,-- voor rekening zal komen van de man, onder verrekening met de vrouw van de helft van dit saldo.
De vrouw heeft het bestaan van de twee leningen van € 5.000,-- per lening die door de man zouden zijn aangegaan bij zijn broer [naam] betwist.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat de leningen zijn voltrokken na de peildatum, op respectievelijk 25 mei 2012 en 30 mei 2012. De rechtbank is derhalve van oordeel dat deze leningen niet tot de huwelijksgemeenschap behoren. Het enkele feit dat één dag voor de peildatum de overeenkomsten zijn getekend waarbij [naam] zich bereid heeft verklaard de man de genoemde bedragen te lenen, doet daar niet aan af.
De man heeft gesteld dat de lening van zijn huidige partner mevrouw [naam] d.d. 1 augustus 2011 ad € 10.000,-- aan hem tot de huwelijksgemeenschap behoort. Hij heeft deze lening opgenomen in zijn aangifte IB en bankafschriften overgelegd waarop – aldus de man – aflossingen op deze lening worden vermeld.
De vrouw heeft betwist dat sprake is van een lening, althans zij heeft gesteld dat deze lening is aangegaan uitsluitend met het oogmerk de vrouw te benadelen in de echtscheidingsprocedure.
De rechtbank overweegt als volgt.
Door de vrouw zijn een tweetal e-mails overgelegd van mevrouw [naam] aan de man van 28 en 30 januari 2012, productie 28 bij haar brief van 10 september 2014. Uit deze mails blijkt dat mevrouw [naam] de man tips heeft gegeven om in het kader van de scheiding van de vrouw gelden aan haar zicht te onttrekken. Mevrouw [naam] heeft aangegeven voor de man een leningsovereenkomst te kunnen opstellen en te antidateren en dat zij die niet zal uitvoeren. De rechtbank is van oordeel dat voor zover daarmee al moet worden aangenomen dat de lening van mevrouw [naam] aan de man bestaat, deze is aangegaan in het zicht van de echtscheidingsprocedure en uitsluitend met het oogmerk de vrouw te benadelen. De man zou derhalve op grond van artikel 1:164 BW het geleende bedrag aan de gemeenschap dienen te vergoeden, hetgeen zou neerkomen op betaling aan de vrouw van een bedrag van € 5.000,--. Nu echter is gebleken dat feitelijk de vrouw niet aflost op de lening, zal de rechtbank op grond van de redelijkheid en billijkheid bepalen dat in de onderlinge draagplicht tussen partijen de schuld aan mevrouw [naam] geheel door de man dient te worden gedragen, zonder nadere verrekening met de vrouw.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vaststellen als na te melden.
Overige vorderingen over een weer
Peugeot 307
Vast staat dat de Peugeot 307 kort voor indiening van het inleidende verzoekschrift door de man is verkocht aan zijn huidige partner, mevrouw [naam], voor een bedrag van € 4.000,-. In zoverre staat vast dat deze auto niet behoort tot de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap.
De vrouw heeft echter gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:164 lid 1 BW, benadeling van de gemeenschap, omdat de waarde van de auto destijds veel hoger zou zijn geweest. Daartoe legt zij een aantal taxaties over met waardes per heden fluctuerend van € 5.103,-- tot € 8.250,--, alsmede een tweetal emailberichten van mevrouw [naam] aan de man van 28 en 30 januari 2012.
De man heeft betwist dat sprake is van benadeling en heeft een waardebepaling overgelegd die neerkomt op een huidige waarde van € 1.313,50.
De rechtbank stelt voorop dat niet is betwist dat de waardebepaling van de man is gebaseerd op inname door een autobedrijf. Een dergelijke waardebepaling is niet representatief voor de waarde van een auto op de markt tussen particulieren, welke hoger ligt. De rechtbank volgt derhalve de waarde zoals opgegeven door de vrouw zijnde € 5.103,--. De rechtbank overweegt dat dit de huidige waarde van de auto betreft en dat de waarde van de auto ten tijde van de verkoop aan mevrouw [naam] – twee-en-een-half jaar geleden – substantieel hoger zal hebben gelegen.
Uit de door de vrouw overgelegde emailwisseling tussen mevrouw [naam] en de man, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat mevrouw [naam] de man de suggestie heeft gedaan om een auto te laten taxeren onder een reële prijs en aan haar te verkopen. Gelet daarop alsmede op de discrepantie tussen de verkoopprijs van € 4.000,-- en de waarde van de auto destijds, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van benadeling van de vrouw door de man. De man dient derhalve het verschil tussen de verkoopprijs en de daadwerkelijke waarde aan de gemeenschap te vergoeden. Nu partijen de rechtbank niet hebben geïnformeerd omtrent de werkelijke waarde van de auto per februari 2012, stelt de rechtbank deze ambtshalve op € 6.500,--. Het verschil van € 2.500,-- dient derhalve door de man aan de gemeenschap te worden vergoed, hetgeen neerkomt op betaling aan de vrouw van een bedrag van € 1.250,--.
Verrekening kosten huishouding en kosten [adres] (vordering man)
De man heeft verrekening van de kosten van de huishouding vanaf 2009 gevorderd, omdat de vrouw sinds die tijd niet langer naar evenredigheid van haar inkomen heeft bijgedragen in die kosten.
De vrouw betwist dat zij niet heeft bijgedragen in die kosten.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 1:84 lid 1 BW bepaalt dat de kosten der huishouding ten laste van het gemeenschappelijke inkomen van partijen komen. Voor zover dat gemeenschappelijke inkomen daartoe ontoereikend is, komen de kosten ten laste van de privé-inkomens. Voor zover de inkomens ontoereikend zijn, komen de kosten van de huishouding ten laste van het gezamenlijke vermogen en vervolgens van de privé-vermogens. Nu partijen gehuwd zijn in gemeenschap van goederen, vallen hun beider inkomens in die gemeenschap. Het inkomen van zowel de man als de vrouw vormen het gezamenlijk inkomen dat als eerste zal moeten worden aangesproken wanneer kosten van de huishouding moeten worden voldaan. Nu partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en niet is gebleken dat sprake is van privé-vermogens (bijvoorbeeld uit nalatenschap), is geen sprake van privé-inkomen of privé-vermogen waaruit de kosten van de huishouding moeten worden voldaan. Tot aan het moment waarop de gemeenschap van goederen van partijen is ontbonden, zijnde 16 maart 2012, mist de vordering van de man dan ook een wettelijke grondslag en dient deze te worden afgewezen.
Voor zover de vordering van de man ziet op de periode na 16 maart 2012, dient deze eveneens te worden afgewezen. Op 23 februari 2012 heeft ter terechtzitting van deze rechtbank de mondelinge behandeling van het verzoek van de vrouw tot het treffen van voorlopige voorzieningen plaatsgevonden. Uit de daaropvolgende beschikking van 8 maart 2012 blijkt dat ter terechtzitting door de man is toegezegd dat hij de gezamenlijke rekening van partijen zal blijven voeden, dat hij de rekeningen die binnenkomen zal blijven betalen, dat hij de kosten van de echtelijke woning zal dragen en dat hij bij zal dragen in de kosten van de jong-meerderjarigen. Mede gezien die toezeggingen is het verzoek van de vrouw om vaststelling van partneralimentatie, afgewezen. Gelet hierop komt de rechtbank thans niet toe aan het verrekenen van kosten van de huishouding over de periode waarin de voorlopige voorzieningen van kracht zijn geweest.
Voor zover de vordering van de man ziet op verrekening van de kosten van de panden aan de Loosduinsekade met ingang van de datum echtscheiding tot aan de overdracht van het pand aan de man, overweegt de rechtbank dat partijen gehouden zijn de opbrengsten en de lasten bij helfte te delen. Door de man is bij brief van 18 oktober 2013 overgelegd een overzicht met de opbrengsten en lasten. De rechtbank volgt de man in zijn opgave van de inkomsten en lasten, met dien verstande dat de rechtbank van oordeel is dat in het licht van de overdracht van het gehele pand aan de man in de nabije toekomst, het feit dat recent geen onderhoud heeft plaatsgevonden en het feit dat beide partijen belastingplichtig zijn, geen rekening dient te worden gehouden met de posten voor onderhoud cv en algemeen en box 3-heffing. Nu voorts uit de door de man als productie 23 bij brief van 12 september 2014 overgelegde stukken blijkt dat thans geen beheerskosten worden gemaakt, houdt de rechtbank ook geen rekening met die last. De rechtbank stelt derhalve de lasten van de [adres] op € 961,-- per maand bij een huuropbrengst van € 630,- per maand, hetgeen neerkomt op een negatief rendement van € 331,-- per maand. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de vrouw aan de man per maand een bedrag dient te betalen van € 165,50 per maand met ingang van de datum echtscheiding (zijnde 16 juni 2014) tot aan het moment van levering van het aandeel van de vrouw aan de man.
Vordering van de vrouw ad € 27.500,--
De vrouw heeft een bedrag van € 27.500,-- van de man gevorderd in verband met onttrekking van gelden aan de gemeenschap in de periode tussen 23 november 2011 en 7 december 2011.
De vrouw heeft ter onderbouwing van deze vordering bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat in de genoemde periode voormeld bedrag contant is opgenomen van de bankrekening op naam van de man (effectenrekening 42.34.11.837) met pasnummer 233.
De man heeft gesteld dat hij deze bedragen heeft aangewend voor de kosten van de huishouding.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften blijkt dat de man in de door de vrouw genoemde periode voor € 27.500,-- aan kasopnames van de rekening van de man heeft gedaan en dat in dezelfde periode een lager maar substantieel bedrag is overgeboekt van de en/of rekening van partijen naar voormelde bankrekening van de man.
Het mede in dit kader door de man overgelegde overzicht van zijn inkomsten en uitgaven in de afgelopen jaren, is onvoldoende onderbouwing van de betwisting door de man. Dit overzicht is immers niet verifieerbaar en bevat evenmin een verklaring voor de enorme opnames in contanten in een periode van twee weken kort voor indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Het had op de weg van de man gelegen om concreet aan te geven waaraan hij een dermate hoog contant bedrag heeft besteed. De rechtbank is derhalve van oordeel dat sprake is van onttrekking aan de gemeenschap door de man binnen zes maanden voor indiening van het inleidend verzoekschrift en dat hij het onttrokken bedrag derhalve dient te vergoeden aan de gemeenschap. De rechtbank zal bepalen dat de man de helft van voormeld bedrag, zijnde € 13.750,--, dient te vergoeden aan de vrouw.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vast:
1. aan de man worden toebedeeld, althans voor zover het een schuld betreft wordt bepaald dat de man deze voor zijn rekening neemt:
1.1
de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] tegen een waarde van € 210.000,--, alsmede de daarop rustende hypotheek ter hoogte van € 153.266,--, waarbij de man ter zake van de overwaarde aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 28.367,--;
1.2
de ASR-polis met nummer [nummer] met een waarde van € 12.553,-- en de ASR-polis met nummer [nummer] met een waarde van € 4.717,, waarbij de man de helft van de waarde van deze polissen aan de vrouw zal voldoen;
1.3
de twee appartementsrechten [adres] te ’s-Gravenhage tegen een waarde van € 85.000,--, alsmede de daarop rustende hypotheek ter hoogte van € 65.789,13, de GKB-lening ter hoogte van € 10.700,-- en de ASR-beleggingsverzekering met een waarde van € 11.950,--, waarbij de man ter zake van de overwaarde aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 10.230,44;
1.4 -
ABN AMRO Effectendepot rek.nr. [nummer], waarbij het saldo per peildatum (16 maart 2012) bij helfte tussen partijen zal worden gedeeld;
- Reaalpolis [nummer], tegen een waarde van € 2.833,80, waarbij de man de helft van de waarde van deze polis aan de vrouw zal voldoen;
1.5
de gouden ketting tegen een waarde van € 960,--, waarbij de man de helft van de waarde van deze ketting aan de vrouw zal voldoen;
1.6
de Laser-kredieten ([nummer] en [nummer]) met een totaal negatief saldo van € 1.435,03, onder verrekening met de vrouw van de helft van dit saldo;
1.7
het ING-krediet met eindcijfers [nummer] met een negatief saldo van € 954,--, onder verrekening met de vrouw van de helft van dit saldo;
1.8
de schuld ad € 10.000,-- bij mevrouw [naam], zonder nadere verrekening met de vrouw;
2. aan de vrouw worden toebedeeld, althans voor zover het een schuld betreft wordt bepaald dat de vrouw deze voor haar rekening neemt:
2.1 -
ING rek.nr. [nummer];
- ABN AMRO rek.nr. [nummer];
- ABN AMRO rek.nr. [nummer];
waarbij de saldi per peildatum (16 maart 2012) bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld;
2.2
de vordering op de familie van de vrouw in India ad € 10.000,--, waarbij de vrouw de helft van de waarde van deze vordering aan de man zal voldoen;
2.3
de Opel Corsa tegen een waarde van € 1.500,--, waarbij de vrouw de helft van dit bedrag aan de man zal voldoen;
3. de saldi van de volgende bank-, spaarrekeningen en aandelenportefeuilles per peildatum (16 maart 2012) zullen bij helfte tussen partijen worden gedeeld, waarna deze rekeningen zullen worden opgeheven:
- ING rek.nr. [nummer];
- ING rek.nr. [nummer];
- ING rek.nr. [nummer];
- ING rek.nr. [nummer];
- Van Lanschot voorheen rek.nr. [nummer] thans rek.nr. [nummer];
*
bepaalt dat de in verband met de taxatie van de appartementen [adres] te [plaats] gemaakte kosten ad € 871,20 bij helfte tussen partijen dienen te worden gedeeld;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 1.250,-- op grond van benadeling van de huwelijksgemeenschap door de man in verband met de verkoop van de Peugeot 307;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 13.750,-- in verband met benadeling van de huwelijksgemeenschap door de man in verband met onttrekken van gelden aan de gemeenschap;
*
bepaalt dat de vrouw aan de man ter zake van het negatieve rendement van de appartementen [adres] te [plaats] een bedrag dient te voldoen van € 165,50 per maand met ingang van de datum van echtscheiding (zijnde 16 juni 2014) tot aan het moment van levering van het aandeel van de vrouw in de appartementen aan de man;
*
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2014.