In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van de kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2009. Eiseres, die gebruik maakte van de diensten van gastouderbureau [Y] B.V., had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen om de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag te herzien tot nihil. De Belastingdienst stelde dat het gastouderbureau niet geregistreerd was bij de gemeente [Y], wat een voorwaarde is voor het recht op kinderopvangtoeslag volgens de Wet kinderopvang en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat het gastouderbureau geregistreerd was. Bovendien was eiseres, die werd bijgestaan door haar vader als gemachtigde, op de hoogte van de registratie van het gastouderbureau, aangezien haar vader de houder was. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst op goede gronden de kinderopvangtoeslag had herzien, omdat eiseres wist of behoorde te weten dat zij geen recht had op de toeslag.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van registratie van gastouderbureaus en de verantwoordelijkheden van ouders in het aanvragen van kinderopvangtoeslag.