ECLI:NL:RBDHA:2014:13188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
14/2769
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen en voorlopige voorziening in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een gezin dat asiel heeft aangevraagd, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eisers, vertegenwoordigd door mr. drs. P.B.Ph.M. Bogaers, hebben beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die op 31 januari 2014 door de staatssecretaris zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft op verzoek van eisers een voorlopige voorziening getroffen en de zaak behandeld tijdens een zitting op 19 februari 2014.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de asielaanvragen van eisers zijn afgewezen omdat Slowakije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag van de eiser en Duitsland voor die van de eiseres en hun minderjarige kind. De rechter oordeelt dat de Duitse en Slowaakse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de asielaanvragen en dat de staatssecretaris niet verplicht is om deze verantwoordelijkheid over te nemen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris in de besluitvorming niet voldoende zorgvuldigheid heeft betracht, met name door eisers niet de mogelijkheid te bieden om alle relevante correspondentie met de Duitse en Slowaakse autoriteiten in te zien.

De voorzieningenrechter heeft de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, omdat deze niet met de vereiste zorgvuldigheid zijn voorbereid. De rechter heeft de staatssecretaris opgedragen om nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn afgewezen, omdat de hoofdzaak nu is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.948,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: AWB 14/2769, AWB 14/2771, AWB 14/2772 en AWB 14/2773
[nummers]
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 maart 2014 op de verzoeken om voorlopige voorziening, tevens uitspraak op de beroepen, in de zaken tussen
[eiser], en [eiseres], mede ten behoeve van hun minderjarige kind, hierna tezamen aangeduid als eisers,
gemachtigde: mr. drs. P.B.Ph.M. Bogaers,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 31 januari 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Tevens hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen K. Parsi, tolk.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Aansluitend hebben partijen nadere reacties en stukken ingediend en hebben zij de voorzieningenrechter toestemming gegeven om zonder nadere zitting ook op de beroepen uitspraak te doen.

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak op de beroepen, omdat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaken.
2.
Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers afgewezen omdat in het geval van eiser Slowakije verantwoordelijk is en in het geval van eiseres en haar minderjarige kind Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
3.
De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Duitse en de Slowaakse autoriteiten is dat de eenheid van het gezin van eisers behouden blijft, nu de Duitse autoriteiten hebben erkend verantwoordelijk zijn voor de asielaanvraag van eiseres en de dochter en de Slowaakse autoriteiten de verantwoordelijkheid hebben aanvaard voor de asielaanvraag van eiser. Geen rechtsregel verplicht verweerder ertoe deze verantwoordelijkheid over te nemen als de Duitse of de Slowaakse autoriteiten zouden weigeren de asielaanvragen van alle gezinsleden te behandelen. Dit laat onverlet dat verweerder zijn besluiten met de vereiste zorgvuldigheid moet voorbereiden. Tegen deze achtergrond oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
4.
Het betoog dat verweerder ten onrechte niet in de besluitvormingsfase heeft voldaan aan het verzoek van eisers om toezending van alle correspondentie met de Duitse en Slowaakse autoriteiten slaagt. Deze correspondentie is essentieel voor de besluitvorming in Dublinzaken, zodat eisers hierover tijdig moeten kunnen beschikken om hun standpunt in de besluitvormingsfase naar behoren kenbaar te kunnen maken. Verweerder heeft eisers deze mogelijkheid onthouden. In dit opzicht heeft verweerder de bestreden besluiten niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
5.
De beroepsgrond dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om eraan bij te dragen dat de eenheid van het gezin behouden blijft, faalt voor zover eisers het oog hebben op de activiteiten van verweerder in de richting van de Slowaakse autoriteiten. Eisers hebben aanvankelijk geweigerd mee te werken aan overdracht van het gehele gezin aan Slowakije, zodat verweerder terecht geen verzoek daartoe heeft gericht aan de Slowaakse autoriteiten. Dat de gemachtigde van eisers kort voor de bestreden besluiten kenbaar heeft gemaakt dat hij zal proberen eisers op andere gedachten te brengen, betekent niet dat verweerder zijn besluitvorming had moeten aanhouden. Eisers hebben aanvankelijk geweigerd mee te werken aan een gezamenlijke overdracht aan Slowakije en zij hebben in de besluitvormingsfase niet kenbaar gemaakt dat zij van gedachten zijn veranderd. Dat eisers kort na de bestreden besluiten alsnog hebben ingestemd met een gezamenlijke overdracht aan Slowakije, doet dan ook niet af aan de rechtmatigheid van deze besluiten. Dit laat overigens onverlet dat verweerder de Slowaakse autoriteiten alsnog zou kunnen verzoeken het gehele gezin van eisers over te nemen.
6.
De beroepsgrond dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om eraan bij te dragen dat de eenheid van het gezin behouden blijft, slaagt voor zover eisers het oog hebben op de activiteiten van verweerder in de richting van de Duitse autoriteiten. Eisers hebben verklaard mee te werken aan overdracht van het gehele gezin aan Duitsland, waarna verweerder een verzoek daartoe heeft gericht aan de Duitse autoriteiten. Op 9 december 2013 hebben de Duitse autoriteiten dit verzoek afgewezen. Deze afwijzing hebben de Duitse autoriteiten toegelicht door te stellen dat de Slowaakse autoriteiten overdracht van eiser hebben geweigerd, zodat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag. Gelet hierop en nu het gezin zich thans in Nederland bevindt, stellen de Duitse autoriteiten zich op het standpunt dat Nederland de eenheid van het gezin zelf kan bewaren door de behandeling van de asielaanvraag van eiseres en de dochter aan zich te trekken. Echter, de Slowaakse autoriteiten hebben op 16 december 2013 alsnog de verantwoordelijkheid aanvaard voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Gelet hierop en nu de Duitse autoriteiten in hun brief van 9 december 2013 het belang van eenheid van het gezin hebben benadrukt, valt niet uit te sluiten dat een nieuw verzoek aan de Duitse autoriteiten op grond van dit nieuwe feit succesvol zou zijn. De Duitse autoriteiten sluiten hun brief ook af met de mededeling dat zij bereid zijn een nieuw verzoek in overweging te nemen als er nieuwe stukken worden overgelegd. Verweerders stelling in het faxbericht van 24 februari 2014 dat verzoekers hebben geweigerd mee te werken aan gezamenlijke overdacht aan Slowakije is juist, maar op zich geen doorslaggevend argument om de Duitse autoriteiten na 16 december 2013 niet opnieuw te benaderen. Het argument van verweerder in het faxbericht van 24 februari 2014 dat, naar de voorzieningenrechter begrijpt, de Slowaakse acceptatie op 16 december 2013 niet doorslaggevend zal zijn in een nieuwe afweging van de Duitse autoriteiten, is niet onderbouwd met argumenten. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder de bestreden besluiten niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid door de Duitse autoriteiten na 16 december 2013 niet opnieuw te benaderen.
7.
De beroepsgrond dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) faalt. Nu eisers in Duitsland en Slowakije de mogelijkheid hebben te verzoeken dat zij niet gescheiden worden, was verweerder mede bezien in het licht van wat hiervoor onder 3 is overwogen niet gehouden de asielaanvragen van eisers op grond van artikel 3 van het IVRK aan zich te trekken.
8.
De beroepsgrond dat eisers in Rusland vanwege de problemen die zij daar hebben ondervonden te vrezen hebben voor vervolging faalt, omdat in deze procedure enkel de vraag aan de orde is welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken van eisers en niet of zij als vluchtelingen moeten worden aangemerkt.
9.
De beroepsgrond dat door de overdracht van eiser aan de Slowaakse autoriteiten een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden faalt. In dit kader is van belang dat eisers deze stelling niet met documenten hebben onderbouwd en dat zij ook anderszins geen documenten hebben overgelegd waaruit blijkt dat Slowakije zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt dan wel zal houden.
10.
Ook het beroep op de medische klachten van eisers faalt, nu zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat de noodzakelijke medische voorzieningen in Duitsland en Slowakije niet beschikbaar zullen zijn.
11.
Gelet op overweging 4 en 6 zijn de beroepen gegrond en moeten de bestreden besluiten worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12.
Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet op de beroepen van eisers, is geen sprake meer van met de verzoeken om voorlopige voorziening connexe hoofdzaken. Een voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb is dan ook niet meer mogelijk, zodat de verzoeken om voorlopige voorziening moeten worden afgewezen.
13.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de voorzieningenrechter vast op € 1.948,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van de samenhangende beroepschriften, 1 punt voor het indienen van de samenhangende verzoekschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 voor het als repliek aan te merken faxbericht van 3 maart 2014 en 0,5 punt voor het als repliek aan te merken faxbericht van 17 maart 2014, met een waarde per punt van € 487,- en wegingsfactor 1). Omdat een toevoeging is verleend, moet verweerder dit bedrag betalen aan de gemachtigde van eisers.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-
verklaart de beroepen gegrond;
-
vernietigt de bestreden besluiten;
-
draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
-
wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.948,-, door verweerder te betalen aan de gemachtigde van eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Hielkema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.