ECLI:NL:RBDHA:2014:13185
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen uitzetting naar Nigeria
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die op 2 april 2014 zou worden uitgezet naar Lagos, Nigeria, had bezwaar gemaakt tegen het terugkeerbesluit dat op 24 januari 2014 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was genomen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om de uitzetting uit te stellen totdat er op zijn bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet verplicht was om hoger beroep in te stellen tegen de eerdere uitspraak van 13 maart 2014, waarin zijn beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond was verklaard. De termijn voor het instellen van hoger beroep was nog niet verstreken, maar de voorzieningenrechter zag geen reden om zich onbevoegd te verklaren.
De voorzieningenrechter behandelde ook het verzoek om vrijstelling van het griffierecht, maar oordeelde dat dit verzoek te laat was ingediend en niet relevant voor de huidige procedure. De rechter benadrukte dat verzoeker niet had aangetoond dat hij niet in staat was het griffierecht te betalen. Verder werd vastgesteld dat de staatssecretaris bevoegd was om verzoeker uit te zetten, gezien het terugkeerbesluit en de ongegrondverklaring van het beroep tegen dat besluit. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen nieuwe feiten waren die de uitzetting in de weg stonden en wees het verzoek om voorlopige voorziening af als kennelijk ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door mr. B. van Velzen, in aanwezigheid van griffier M.G. den Ambtman, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld. De beslissing werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.